Adriana van Assendelft en François Conincks

Geplaatst

Vorm:       Overrompeling
Jaar:          1644
Gewest:    Holland
Plaats:       Den Haag

 

Frederick Conincks, gewezen cornet, stapte ’s avonds 19 oktober 1644 in Den Haag in een koets, samen met een jonge vrouw, die de koetsier ”overmits deselve bedeckt was niet en conde kennen”, en twee mannen, van wie hij één als Frederick Hendrick Clockmans herkende. Het gezelschap vertrok naar Delft en het Rotterdamse veer, waar een boot gereedlag. Conincks nam van de koetsier afscheid met de mededeling, dat hij morgen diens werkgever, de heer van Petten, zou spreken.

Clockmans getuigde dat hij indertijd knecht was geweest van de cornet en dat deze hem vroeg uit te zien naar een boot. Hij vond een kaag en hoorde Conincks met de schipper afspreken dat hij voor 10 gulden naar Geertruidenberg wilde varen met vier personen, plus twee koffers en drie tonnen oesters. Hij was met Conincks naar dat straatje achter de Groenmarkt gereden. Daar aangekomen riep Conincks naar de meid, die vervolgens drie pakken uit een venster wierp, die werden opgevangen door Conincks, zijn jongen en de lakei van de heer van Petten. Daarna kwam een voor hem onbekende juffrouw uit het huis die haastig in de koets stapte. Het gezelschap reed naar Delft naar het Rotterdamse veer. Hij stapte met het paar en een onbekende man in de kaag en voer naar Delfshaven, waar hij uitstapte en afscheid nam van Conincks.

Dorothea de Roij was de vrouw bij wie de adellijke Vrouwe van Cralingen met haar drie dochters verbleef. Johanna van Gendt (1595-1646) was gehuwd met Gerrit van Assendelft (ca 1580-?), heer van Cralingen. De Roij merkte dat Conincks zo nu en dan langskwam om ‘discoursen te maken’ zonder dat zij merkte dat hij een vrijage zocht met de jongste dochter. Zij had de Vrouwe van Cralingen daarvoor gewaarschuwd, die zei “neen want daer ick sorg voor hebbe die spreeckt hij niet aen ende d’andere sijn wijs genoech”. Ongeveer acht dagen geleden had zij Conincks nog gezien, in de avond hoorde zij een van de dochters, Adriana van Assendelft, spreken met de kamenier Catharijn of met de page van de Vrouwe van Cralingen. Ze lag al op bed toen ze hoorde roepen. De Vrouwe kwam naar haar slaapkamer en riep dat haar dochter Adriana weg was. Dorothea en haar man waren opgestaan en gaan zoeken, tevergeefs. Al het goed van Adriana was naar het logement van Conincks gestuurd en die was daar ook met al zijn goed weggegaan, na betaling van zijn kamerhuur[1].

Conincks wist blijkbaar gebruik te maken van de kwetsbaarheid van de vrouw en haar dochters. Hij kon een relatie aanvangen met Adriana, die hem niet afwees. Dat de familie-eer al enigszins onder druk stond zal Adriana niet zijn ontgaan. In 1640 was een zuster van haar geschaakt. Volgens Van Nierop zou Adriana daardoor “wellicht zijn aangemoedigd”. Maar er kan ook een andere oorzaak geweest zijn. Uit het artikel van H. Gall over de erfeniskwestie die bij Margaretha speelde, blijkt dat de vader van Adriana en Margaretha, Gerrit Jansz van Assendelft (1578-1653), niet goed bij zinnen was, “wesende een persoon van slecht verstant wiens goederen bij de vrinden geadministreert wierden”[2]. Zou zijn geestelijke toestand, waardoor hij niet goed voor zijn gezin kon zorgen en dus de familie-eer ophouden, mede bijgedragen hebben aan de beide schakingen? Vanuit macht en figuratiedynamiek geredeneerd kan dat het geval geweest zijn. Was zijn echtgenote niet in staat om als hoofd van de familie op te treden en geschikte partners te vinden? Kreeg zij geen hulp van familie?

In de sententie van het Hof van Holland vermeldde de procureur-generaal dat Conincks een geheime correspondentie had onderhouden met Adriana en haar enkele keren heimelijk had bezocht. Adriana was nog minderjarig en stond onder voogdij van haar ouders en bloedverwanten. De procureur gebruikte woorden uit het schakingsvertoog die we kennen van het doorgaan. Zij “was soo verre geseduceert dat deselve Jouffrouwe Adriana soo het scheen hadde verwillicht metten voorseide gedaegde buijten kennisse ende wille van haere moeder ende naeste bloetverwanten heijmelijck te sullen vertrecken ende haer van den Gedaegde laten vervoeren”. Het gezelschap was nog steeds niet achterhaald. Op deze wijze had de gedaagde haar “seer onbehoorlijck ontvoert”. Als hij gepakt zou worden, zou hij daarvoor met het zwaard worden gestraft. Het betreft hier een “volcomen raptus”. De procureur-generaal citeerde de bekende juridische formule uit de Lex Codex Unica[3]. Hiermee gaf hij blijk van de redenering dat vrijwillig meegaan buiten weten van de familie als afgedwongen door de dader moest worden beschouwd en dus als een raptus, gewelddadige schaking, moest worden gestraft. Het was het doorgaan door odioses artes, waarvan de dader werd beschuldigd, ongeacht of Adriana mee wilde. Nadat Conincks de voorgeschreven vier keren was opgeroepen te verschijnen maar niet kwam opdagen, werd hij op 21 december 1646 veroordeeld tot eeuwige verbanning uit Holland, Zeeland, West-Friesland en Utrecht. Bij terugkeer zou hij met het zwaard worden gestraft, tevens werden al zijn goederen geconfisqueerd[4]. Conincks is nog wel in en Haag verschenen om namens Adriana afstand te doen van de erfenis van haar ouders in ruil voor een jaarlijkse uitkering van 400 gulden.[5] We weten niet hoe het met hen is afgelopen.

[1] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5238.22.

[2] Gall (1985), 106. De citaten komen uit een door Gall aangehaald manuscript van de zeventiende-eeuwse jurist Pieter Ockers met commentaren op de “regtsgeleerde decisiën” van Hof van Holland en Hoge Raad. Zo ook op de zaak Du Faget rond 1678. Zie hiervoor Gall (2002).

[3] “quisit per abductionem mulieris vel virginis suive nolentis suive volentis et qui poena capitis sui mortis supplicis punitur”.

[4] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5655, 21 december 1646 (folio 155).

[5] Holleman, F.A., Dirk van Assendelft, schout van Breda en de zijnen (Zutphen 1953).

 

Downloads:

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5655, 21 december 1646 (folio 155).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5238.22.

Houdt-Swinkels, I. van den, ‘Een bijzondere schaking’ in: De Klopkei, 42(2018)4, 12-15. Hierin ene kort stukje over het paar.