Agatha den Danser en Willem Swanenburgh

Geplaatst

Vorm:       Overrompeling
Jaar:          1691
Gewest:    Holland
Plaats:       Rotterdam

 

In februari 1676 werd Agatha den Danser gedoopt. Ze was een dochter van een Rotterdamse impostmeester die ook een marktschuit bezat. Door enkele erfenissen was het meisje verhoudingsgewijs niet onbemiddeld. In 1685 werd zij wees. Haar vader had twee voogden benoemd: Abraham van der Schalcke en Jasper den Hartogh, ver familielid. Haar grootmoeder stierf in 1688 en liet haar een behoorlijk vermogen na, zonder testament. De weeskamer van Rotterdam stelden Jasper den Hartogh en Jacobus Swanenburgh aan als Agatha’s voogden over haar grootmoeders nalatenschap. Ze mocht wel familie ontvangen, en zodoende leerde zij een neef van Jasper den Hartogh kennen, die dezelfde naam droeg en lutheraan was. Hij was toen ongeveer 20, zij nog 14. De oom vond de groeiende aandacht van de twee prima. De jonge Jasper werd dominee in Dordrecht. Ze ontmoetten elkaar geregeld, maar de verhouding moest van zijn familie nog even geheim blijven. Een huwelijk met hem zou haar verlossen van school en haar geld zou hen in staat stellen goed te leven. Ze hadden trouwbeloften uitgewisseld en elkaar elk een half door gebeten gouden munt gegeven. Maar de vrijage kon niet geheim blijven; haar andere voogd Van der Schalcke kwam erachter en vroeg om opheldering. Hij was boos op zijn medevoogd die van zijn gezag misbruik had gemaakt en op diens neef, die het meisje op slinkse wijze trouwbeloften had afgedwongen door misbruik te maken van haar jeugd en onkunde. Maar Jasper de dominee wilde haar niet opgeven, zij had hem al in een testament laten passeren in zijn voordeel. Ook de schoolmeester moest op het matje komen, maar konden zich verschonen door hun goede trouw wat betreft de omgang met haar familie. Ook de weesmeesters werden ingelicht, en Van der Schalcke bracht de zaak voor de schepenen en toen voor het Hof. Daar maakte Van der Schalcke duidelijk dat het verschil in geloof een huwelijk onmogelijk maakte: een lutheraan met een gereformeerd meisje? Van de hoge eisen accepteerde het Hof alleen de verplaatsing van Agatha naar de jonge juffrouwenschool van Elisabeth la Crooy in Rotterdam. De weesmeester wilden wel vooraf toestemming geven voor de verplaatsing van Agatha, zo meldden zij de schoolhouder te Delft; voorts merkten ze op dat ze hadden vernomen dat iemand haar trouwbeloften had ‘afgevordert, twelck alsoo niet en behoort’. Agatha ondertussen werd bewerkt door haar voogd en de weesmeesters, maar ook de schoolhouders in Delft kwamen tot de overtuiging dat Jasper het om haar geld te doen was, niet om haar zelf. In augustus 1690 schreef ze een brief aan de weesmeesters. Ze bedankte hen voor hun advies niet uit de school te gaan en vroeg om nog wat langer daar te mogen blijven. Ze meldde te beseffen dat ze jegens ‘dien liuterse domene’ zwak was geweest, kinderachtig en ze hoopt in de toekomst voorzichtiger te wezen. Ze moest in oktober 1690 opnieuw voor de weesmeesters en voogden verklaren dat zij helemaal geen huwelijk met Jasper had gewild. Ze gaf de heren de geschenken die zij van hem had ontvangen, ‘als houdende herselve voor opgedrongen aen haer’. Exit Jasper, Agatha bleef tot begin 1691 in Delft en kwam toen naar het instituut van La Crooy. Die mocht haar alleen bezoeken af laten leggen aan ooms en tantes, waarvan ze er overigens niet veel had.

Maar dat nam niet weg dat zij op bezoek zijnde bij een tante, met haar ging wandelen en zo bij herbergier en stalhouder Swanenburgh, haar ondertussen overleden voogd kwam. Daar kwam zij leeftijdgenoten tegen, zoons van haar vroegere voogd. Willem werd haar aanbedene. Nog voor de zomer van 1691 had zij trouwbeloftes met hem uitgewisseld. Daaraan zaten risico’s. Hij was veel te licht, herbergierzoon en nog remonstrants ook. Ook deze relatie moest eerst geheim blijven, niet voor haar tante maar wel voor haar voogd Van der Schalcke en de weesmeesters. De relatie was zo sterk dat het paar niet langer wachten wilde totdat zij meerderjarig zou zijn. De kans kwam eind augustus tijdens de Rotterdamse kermis. Agatha mocht daar met haar tante naar toe, doch ’s avonds op het afgesproken tijdstip meldde zij zich niet bij mejuffrouw La Crooy. Ze was weg; de tante had haar in het gedrang uit het oog verloren en wist niet waar ze was. Pas na zes dagen kregen de weesmeester bericht dat Agatha ‘buyte kennisse van de voogden is geanleveert ende vervoert naar ’s Hage’. Ze was met een kar en een voerman met Willem vertrokken. Ze werd in Den Haag door een klerk van de weeskamer, die Swanenburgh was opgevolgd als beheerder, teruggevonden. Ze verklaarde later uit angst voor straf niet was teruggekeerd. Tijdens de afwezigheid was zij met Willem Swanenburgh omgegaan, waren gaan spelevaren en hadden in Den Haag bij een notaris trouwbeloften vastgelegd.

Beiden wilden elkaar niet laten gaan; ze had tegenwerking verwacht en had zich daarom laten schaken, zoals Moquette dat verwoordde. Ze schreef de weesmeesters dat zij zich aan hem had verbonden en beloofd had te trouwen: ‘Terwijl dat dit is mijn uytterste wyl, waerby ick meent te Leeuven en te sterven, soo versoecken, dat de heeren weesmeesters haar daer in als party en wil voegen en maar alleen de geboden te laeten gaan om dit huwelijck te voltrecken’. De voogden en weesmeesters hadden daar geen zin in. Ook Willem liet zich niet onbetuigd en ging rechtszaken voeren, eerst voor de schepenen en daarna voor het Hof en voor de Hoge Raad. Deze besloot begin 1692 dat ‘dit huwelyckscontract is gemaeckt in die tijdt, als ’t kind uyt school was gehaelt ende gelijk als gerapieert; dat dit in confesso is ende sulx de troubeloften nul sijn’. Voorts meende de raad dat de door de eisers geconstaaterde ongelijkheid van middelen, want zijn moeder was herbergierster, niet houdbaar was, want waar ‘de familie de selve is, d’ingealiteyt van middelen niet geeft’.

Agatha was weer terug bij af en zou tot haar 25ste moeten wachten, althans op de vrijgave van de nalatenschap. Maar in maart 1692 blijkt ze in ondertrouw te zijn gegaan met Willem van Nimmegen. De weesmeesters en voogden konden het beste snel zorgen dat het meisje ging huwen, hoewel haar gedrag niet meer onbesproken was. De eisen moesten dus bijgesteld. Toen kwam deze Willem, makelaar en behept met schulden, in beeld. Moquette zegt: ‘Van liefde was ditmaal natuurlijk geen sprake; het was eenvoudig een overeenkomst, waarbij de bruidegom tegen betaling zijn naam en positie van gehuwde vrouw aan de bruid gaf.’ Willem Swanenburgh maakte nog bezwaren tegen huwelijk en proclamaties, maar dat mocht niet baten. Op 25 mei 1692 huwde het paar. In de afrekening die de weesmeesters hadden opgesteld over het beheer van haar vermogen, stond minutieus aangegeven wat er ten tijde van Willem Swanenburgh en de tocht naar Den Haag was gebeurd.

 

Moquette, H.C.H., ‘Een lastige pupil’ Rotterdams Jaarboekje. Reeks 01, 10 (1912), 53-80.