Eva / Elisabeth Cohen en Michiel Verboom

Geplaatst

Vorm:       Overrompeling
Jaar:          1681
Gewest:    Holland
Plaats:       Den Haag

 

“Fortuijn maken”

Ook Michiel Verboom (?-?) moet ten aanzien van de Sefardische jodin Eva Cohen (1660?-?) een kans hebben gezien om sociaal hogerop te komen. Hij hoefde zich geen illusies te maken wat er zou gebeuren als de relatie voortijdig bij haar familie bekend zou worden.

Organist Dirck Schol te Delft getuigde op verzoek van Eva’s moeder, de weduwe Rebecca Palache, dat hij Eva in 1680 drie maanden klavecimbelles had gegeven[1]. Hij had haar gesproken over de gereformeerde religie. Eva mocht een keer mee naar de kerk om orgel te spelen. Daar zag ze een psalmenboek en het nieuwe testament. Schol wees haar erop “hoe dat de Jooden met Christus hadde omgesprongen.” Haar moeder hoorde van Eva’s religieuze belangstelling en was zeer ontsteld. Ze ontbood de organist en beklaagde zich tegenover hem. Schol liet in zijn getuigenis optekenen dat hij Rebecca had horen zeggen – deze formulering staat ook in andere stukken en suggereert neutraliteit en onpartijdigheid, waarmee de spreker aanduidt dat zijn eerpositie niet in het geding is – dat haar dochter “sich soo rebellick ende wederspannich tegen haer aenstelde, seggende onder anderen, dat bij aldien zij in een Lant was, daer zij haer recht mocht gebruijcken, dat zij een spijcker in de post (aenwijsende de post van den deur) soude slaen, ende haer dochter met een strop daeraen doen verworgen”. Hij moest haar maar eens vermanen dat zij zo goddeloos tegen haar moeder “aengingh, haer int aensicht spoegende, ende meer onhebbelijckheden gebruijckende”. Dirck Schol merkte toen wat droogjes op “ofter misschien niet een vrijer aen en schorte”, aan Eva wel te verstaan. Toen hij voor lessen weer bij haar thuis kwam, vroeg Eva wat hij met haar moeder had besproken, had hij haar “quade rapporten” bezorgd? Haar moeder had haar namelijk gestraft. Eva weende “seer bitterlijck”. Haar moeder kwam binnen die “haer dochter seer lelijck heeft wtgemeackt, daertoe gebruijckende veele strenge scheltwoorden”. Dirck besloot toen maar te vertrekken “seggende dat hij met haer questie niet te doen hadde”, waarop Eva “luijderskeels begon te schreijen”. Hij heeft Eva daarna op een bovenkamer zien liggen “waer men seijde dat zij van de moeder opgeslooten was.”

Het verhaal dat Michiel en Eva Cohen later opstelden, spoorde met dat van Schol. Ze lieten in Engeland, waar ze naartoe waren gevlucht, een geschrift drukken met de titel De Ware bekeringe en Violente vervolgingen van Eva Cohen, nu genaemt Elisabeth. Dit pamflet moest het publiek overtuigen van hun eerlijke handelwijze ten opzichte van de kwade bedoelingen van haar moeder en haar familie. Het paar ging eerst in op de familieachtergrond van Eva. Haar vader Abraham Cohen do Brasil was directeur van de “Duytse plantatien in Brasil”. Nadat de Portugezen dat hadden overgenomen stierf hij omtrent 1670 met een vermogen van 200.000 gulden. Elisabeth was toen 12 jaar oud. Ze beschrijft hoe ze bekeerd is geraakt door muzikant Schol. Haar moeder kwam erachter en die had “haer op een seer hard fatsoen getracteert: ja by na den tijdt van ses maenden als een gevangene opgesloten. En wanneer sachter wreetheden inefficacieux waren, heeft ze gedreyght haer te vergêven, zoo zy van Religie wilde veranderen; zoo dat zy eens den tydt van acht dagen achter malkanderen niets (’t gene haer gegeven wiert) en dorst nuttigen, voor ende aleer zy het andere hadde sien proeven.” Ze werd vaak door haar geslagen, mocht niet aan de deur komen noch uit vensters op straat kijken. Zij zocht troost in de Schrift.

Niet onbelangrijk lijkt me een gegeven dat ik in een andere bron heb gevonden en niet in dit pamflet staat. Eva’s oudste broer Mordechai huwde met de gereformeerde Maria Catharina Vackers. Dat moet de familie ernstig in verlegenheid hebben gebracht. Na zijn dood trachtte ze tevergeefs hem begraven te krijgen op de Portugees-joodse begraafplaats, maar de parnassim weigerden dat [2]. Misschien dat de felle reactie van Rebecca Palache mede was ingegeven door haar boosheid om een tweede kind dat belangstelling had voor een andere religie.

Michiel Verboom, gesproten van zoals hij zelf zegt “eerlycke ouders, maer van geringe conditie” was in dienst van diverse vooraanstaande personen geweest, vanaf 1679 bij Eva’s broer Jacob Cohen. Van hem kreeg hij op 17 mei 1680 een getuigschrift: ”Certificeerde hier mede, dat Michiel Verboon thoonder deses, omtrent den tijdt van een Jaer my eerlijck, en trouw gedient heeft, als een eerlijck knecht betamt.” ‘Iedereen’ in Holland had “een goede character van hem gegeven”. In het huis waar Eva verbleef, had hij zich “zelfs seer eerlijck gecomporteert, niet sonder hoop van zijn Fortuyn door haer te zullen maken”. Zij gaf hem wel enige “encouragement” maar geen beloften. Haar enig voornemen was zijn dienst te gebruiken “om haer alleenlijck te vergeselschappen in ’t een, ofte ’t ander Landt van Securiteyt, alwaer zy zonder peryckel ende gevaer, professie van de Christelijcke Religie zoude mogen doen.” Ook Michiel was dus in zijn ogen de eerlijkheid zelve, framede zich als zodanig, die Eva zou vergezellen op reis naar een veilig oord. Deze retoriek komt overeen met het tegenvertoog.

Volgens de tegenpartij had Michiel zich op valse voorwendselen laten ontslaan uit de dienst van haar broer om met Eva te kunnen vertrekken. Michiel probeerde volgens hen op alle mogelijke manieren en gelegenheden Eva “tot sijne wederlieffde intewickelen” om zo zijn fortuin te maken. Een getuige merkte op dat Michiel diverse kostbare ringen droeg. Hij had zich voorgedaan als vaandrig. Blijkbaar voelde Michiel zich te goed om huisknecht te zijn of meende hij door zich alvast wat voornamer voor te doen meer kans te maken. Deze beschrijving past naadloos in het schakingsvertoog: de op geldbeluste jongeman.

Een andere getuige, Jacob Bradlij, collega van Michiel Verboom in het huishouden van Jacob Cohen, bevestigde op verzoek van Eva’s moeder dat Michiel zijn fortuin wilde maken. Bradlij had hem gewaarschuwd dat er bezwaren zouden kunnen ontstaan, want de moeder noch zijn heer zouden ooit zo’n ongelijk huwelijk toestaan. Michiels peer wees hem op de eercode: houdt afstand tot degenen die je als knecht dient. Verboom had hem gezegd dat wel te weten maar dat de ongelijkheid (in stand en religie) hem niet van zijn plan af zou brengen. Een andere collega van Verboom had hem hetzelfde voorgehouden. Michiel had hem gezegd dat hij zou trachten haar van religie te doen veranderen. Een eventuele weigering zou hem niet van zijn plannen afbrengen; hij had ook verstaan dat de moeder binnenkort zou overlijden waardoor Eva mondig zou worden. Hij wilde weleens naar Frankrijk gaan en vroeg een collega om met hem mee te gaan. Michiel had deze persoon ook om geld gevraagd om wat lekkers voor Eva te kunnen kopen.

In maart 1680 kwam ten huize van een zwager van de familie Cohen te Amsterdam een brief voor Michiel, die daar met zijn meester verbleef. Daarin stond dat een zeer rijke oom van hem op sterven lag. De oom wilde hem graag nog spreken en zou Michiel als erfgenaam aanwijzen. Michiel vroeg en kreeg toestemming om naar Voorburg naar zijn oom te mogen reizen. Ook deze actie kunnen we scharen onder de pogingen van Michiel om zijn machtspositie te versterken in de hoop dat de familie Cohen wanneer de tijd daar was hem zou accepteren. Van die oom en zijn rijkdommen vernemen we niets meer.

De familie had geen idee dat een andere strategie van Michiel, namelijk het verleiden van Eva, ondertussen ook aan de gang was. Zo verklaarde een getuige naderhand dat Michiel lange tijd, van ’s ochtends vroeg wanneer Eva nog te bed lag, tot laat in de avond alleen bij haar, in het huis van de getuige, verbleef. Deze gang van zaken viel de getuige natuurlijk ook op, hij had daartoe enige “quade gedachten en susspicie” gehad, hoewel hij deze handelingen “ten besten heeft trachten te duijden” (…) “uijt insighte van de Groote confidentie en reflexie” die hij voor Eva, de familie en het “reguart” dat hij voor Michiel de dienstknecht had. Dat ging zover dat hij zelfs zijn vrouw verbood iets hiervan te zeggen tegen de heer Jacob Cohen.

Huich Verboom hoorde dat zijn zoon op het punt stond weg te gaan met een rijke jongedame. Een getuige liet de volgende dialoog optekenen: “ick vreese dat het met u Soon seer qualijck sal afloopen, daer op hij al lacchende antwoorde Tut tut, dat is niet met alle”. Kennelijk zag Huich de acties van zijn zoon met enig genoegen aan.

Maakte Michiel handig gebruik van de eenzame Eva? Probeerde hij met slinkse methoden haar uit haar omgeving en familie weg te lokken? Of was hij als verliefde jongeman van zin om zijn geliefde te redden uit de onbarmhartige gezinsomstandigheden? Hij deed er veel aan om als ‘gelijke’ te worden beschouwd, met zijn dure ringen en zogenaamde grote erfenis. Zag hij zijn kans schoon omdat Eva joods was? Dat blijkt nergens uit, wel moet hij gemerkt hebben hoe kwetsbaar Eva was. Van opmerkingen over schending van Eva is niets te vinden.

Eva Cohen, volgens haar eigen verhaal vastgelegd in het bovengenoemd pamflet, had uit angst voor haar moeder besloten om weg te gaan. Ze had zelf bedacht uit het huis te ontsnappen en is toen naar Michiel in Brussel gereisd. Ze had wat juwelen meegenomen om te kunnen overleven, en had zeker niet haar moeders juwelen gestolen, hoewel zij dat wel had kunnen doen.

 

“Het is geschit uijt desperaathijdt”

Op 16 augustus 1680 schreven de burgemeesters en regeerders van de stad Amsterdam een aanbeveling aan bestuurders van andere steden over de zaak van Eva Cohen en Michiel Verboom. Ze meldden dat de moeder van Eva, Rebecca Palache, hen bericht had hoe Michiel Verboom “van geringe afcomste, als mede gewoont hebbende voor dienstknecht bij haar Soon Jacob Cohen, intendant van de heer Prince Maurits van Nassau hoogloffelijker memorie, op een onbehoorlijke en niet betamelijke manier haar dochter op Hemelvaartsdag voorleden uijt deze Landen heeft geseduceert en vervoert”. Men vroeg om aan de dragers van deze aanbeveling, Samuel van der Zee en Moses Cohen, de helpende hand te bieden om dergelijke “quade verleijders in haer boos voornemen te beletten ende stuijten” en om Eva weer onder de gehoorzaamheid van haar moeder te brengen. Mozes was haar broer, Samuel een neef met wie Eva geacht werd te gaan trouwen.

Het paar was ondertussen in Engeland gearriveerd en kreeg op 27 juli 1680 gezelschap van Mozes en Samuel. Mozes bracht Eva een brief van haar moeder, die haar geen onbetamelijkheden of oneerlijkheden verweet, maar vroeg of zij niet thuis zou willen komen en Verboom verlaten. Volgens hun pamflet gingen Eva en Michiel op 29 juli, beducht voor het geweld en listen van de twee mannen, met twee getuigen naar Knightsbridge om te trouwen. Michiel bezwoer dat hij geen vleselijke conversatie met haar had gehad voor hun huwelijk.

Van der Zee trachtte haar verbaal ook op andere gedachten te brengen en het christelijke geloof vaarwel te zeggen, maar ziende dat dat niet lukte, vatten zij het plan op om haar “wegh te voeren”. Toen wilden ze Verboom laten arresteren, zodat wanneer die weg was, zij krachtiger tegen Eva konden optreden. Op tijd wist hij uit een venster te ontsnappen.

Blijkbaar hadden de woorden van haar moeder wel enig effect. Eva werd, zo lijkt het, bevangen door heimwee naar haar moeder. Het dossier bevat enkele brieven van Eva aan haar “Seer lieve en beminde moeder”. Ze wilde haar graag zien, nu ze op alle dagen liep. Ze hoopte dat haar moeder haar zou schrijven. Dat gebeurde. In een brief van 4 februari 1681 verwees Eva daarnaar. Blijkbaar was de eens slechte verhouding tussen moeder en dochter sterk verbeterd. Vol tederheid en liefde schreef Eva haar, ze verlangde naar “een kommijnde kaas, ick ben daer soo belust nae dat ick het niet harden en kan”. Eva droomde alle nachten van haar. “Ick sou wel meer schrijven maer ick sal het beter met de mondt verhaalen ick schrijf niemendael van die verraaders die hier sijn want mijn hooft en kan het niet meede brengen”. Ze verwees naar Van der Zee en Cohen, die haar niet bepaald zachtzinnig bejegenden. Ze eindigde met “resalom moeder stuer mijn wat vor mijn poeriem als het uedele belieft”. In een andere brief ging ze wel wat dieper op de zaak in “och al soo wel als van te vooren heb ick wat tegens mijn ouders sin gedaen daar om ben ick geen hoer of gen dief, een koningh dochter neemt wel een graef, en ende een prinsess een edelman, mijn lieve moeder ick bidt ue sal he mijn vergeven dat ick ue soo langh heb in ongerustheijdt gelaaten”. Ze had nu gezien wat een moeder voor een kind betekende. Ze hoopte dat haar moeder haar vergeven zou. Ook in een ander schrijven meende ze dat God en haar moeder haar vergeven zal, omdat “het is geschit uijt desperaathijdt”. Ze benadrukte dat ze “een kiendt van u edele” is.

 

“Nul crachteloos ende van onwaerde”

Ondanks de vriendelijke briefwisseling die Rebecca Palache met haar dochter Eva in Engeland onderhield, wilde ze geen huwelijk met Michiel Verboom accepteren en liet ze de proclamaties te Den Haag stuiten. Michiel had namens Eva in juli 1681 een verzoek bij het Hof van Holland ingediend om in Holland te mogen terugkeren en te huwen. Op 6 juli 1681 legde Rebecca Palache echter het Hof van Holland het verzoek voor om het voorgenomen huwelijk van Eva Cohen met Michiel te annuleren en van geen waarde laten verklaren. Tevens kondigde ze aan een “actie van rapt oft ontschaeckinge tegen den voorseide Verboom t’ institueren”. Dan volgden de formulering die we in veel zaken zien en paste in het schakingsvertoog. Volgens Rebecca was Michiel Verboom “Laqueij kneght ofte gebrooden dienaer” van Jacob Cohen, broer van Eva Cohen. Hij was met Eva in huis geweest en had “vanden beginne daerop toegeleght omme bij onbehoorlijcke middelen de voorseide Eva Cohen te verlocken, desselfs genegentheijt te winnen, haar te debaucheeren, ende te impregneeren, omme soo hij voorgaff daer door sijn fortuijn te maecken”. Hij had “hem oock niet ontsien te persuadeeren haer het ontsagh van haere moeder te onttrecken” en uit haar moeders huis te begeven en haar uit deze landen te vervoeren. Hij had zijn ontslag van Jacob Cohen op “gansch versierde pretexten” verkregen en was naar Brussel gereisd, Eva overhalend hem daar te volgen. Toen zij aankwam zijn ze direct naar Engeland gegaan. Daar had hij haar buiten kennis en wil van haar moeder weten te misleiden tot een “pretense houwelijck gansch onwettelijcken wijse” en leefde met haar in ontucht. Bewijzen voor deze uitspraken leverde Rebecca niet, waren kennelijk ook niet nodig.

Het Hof bepaalde op 31 juli 1681, volgens Eva en Michiel zich “groffelijcx abuserende”, dat de partijen alle gebeurtenissen moesten optekenen en aan het Hof overdragen. In die tijd moest Eva zich “onthouden vande bij wooninge” met Michiel. Ze diende zich “met der woon te begeven in een fatsoenelijcken gereformeert burgers huijs” om daar op kosten van Rebecca te worden onderhouden totdat het Hof een besluit zou hebben genomen. Het paar voelde zich daardoor zeer bezwaard en diende een appel tegen deze sententie in bij de Hoge Raad. Ze vroegen om intrekking hiervan. De Hoge Raad riep hen op om op 9 september 1681 te verschijnen. Een uitspraak is niet in het dossier aanwezig.

Haar moeder eiste in oktober 1681 dat het Hof van Holland Eva veroordeelt om zich wederom onder het gezag en gehoorzaamheid van haar moeder te stellen. Deze actie leg ik uit als het herstellen van de familie-eer door de onderwerping van haar dochter aan haar gezag. Eva moest dus haar eerpositie ten opzichte van haar moeder terugbrengen tot die van voor haar vertrek. Rebecca stond wel toe dat Eva haar gereformeerde religie mocht blijven belijden. Ze kreeg toestemming om alle “eerlijcke personen” te ontvangen die haar moeder zou goedvinden, buiten Verboom of diens familie. Ze moest alle contacten met Michiel laten varen. Ze mocht alleen een huwelijk aangaan met haar moeders kennis en toestemming, of die van het Hof. Michiel moest, zo eiste ze, veroordeeld worden tot beëindiging van alle contacten met Eva. De trouwbelofte of het huwelijk “die de voorseide Eva Cohen met de voorseide Michiel Verboom soude mogen hebben aengegaen ende pretenselijck gecontraheert maer alle deselve als nul crachteloos ende van onwaerde mitsgaders jegens rechten ende practijcque deser Lande aengegaen ende gecontraheert te laeten vaeren”. Net als bij veel andere zaken is de afloop niet bekend.

 

[1] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5331.29.

[2] Emmanuel, I. S., ‘Seventeenth-century Brasil Jewry: a critical review’, American Jewish Archives, 14-1 (1962), 62.

 

Downloads, ongeveer 20 pdfs per keer:

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5331.29.(deel 1).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5331.29 (deel 2).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5331.29 (deel 3).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5331.29 (deel 4).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5331.29 (deel 5).

 

Swaenswyck, A. van en J. de Vos, ‘Casus sexagesimusquartus’, Bellum Juridicum (Utrecht 1712), 506 e.v.