Johanna Catharina van Rietveld en Adriaan ten Haghuijs

Geplaatst

Vorm:       Weigering
Jaar:          1711
Gewest:    Holland
Plaats:       Gouda

 

“Die sal ik wel krijge”

Over hoe Adriaan ten Haghuijs de Goudse regentendochter Johanna Catharina van Rietveld heeft ontmoet, is meer bekend. Volgens hemzelf zou er een toevallige ontmoeting in Gouda zijn geweest. Volgens een informant van haar familie zou hij haar bewust hebben uitgekozen, geholpen door een koppelaarster. Die informant was ingehuurd door de ooms van Johanna Catharina van Rietveld. Zij lieten een reputatieonderzoek uitvoeren naar Adriaan ten Haghuijs. In het dossier dat berust in het archief van het Hof van Holland zijn de briefjes aan de oudste oom Bruno van der Dussen te vinden[1]. En daarin komt Adriaan niet bepaald gunstig naar voren. In een ervan staat dat Bruno’s nicht vrijde met ene meneer ‘Hakhuijse’. De vrouw van een bekende van Ten Haghuijs “koppelt dat houwelijk maer sij moegen wel voorsichtig weesen en sien wat sij doen”, want Adriaan had zijn boedel deels verkocht aan iemand met wie hij in een proces verwikkeld was. Die vrouw zou wel nooit betaald worden. Hij had nog meer schuldeisers: een wijnverkoper, een kleermaker, en zijn eigen knecht. Hij heeft in Den Haag op twee plaatsen “gevrijt”. Hij is toen naar Gouda gegaan met de opzet Johanna Catharina te veroveren, “die sal ik wel krijge” zou hij hebben gezegd. Adriaan besteedde zijn tijd aan “suypen en vreten dat het een aart het”. Iemand bezocht Johanna om “die te spreke van de Heer van hakhuijse dat hij soo veel gelt en goet heeft en silver en gout”. Ten Haghuijs probeerde de aandacht te trekken door voor haar huis langs te lopen “dan staat de juffrouw voor de glase en siet hem verbij gaan” Ten Haghuijs “is soo kaal dat hij rammelt want hij is niemant Schuldig als Got en al de warelt want hij meer schult als hij goet heeft maar in hoerhuijse te gaan daar is hij een groot liefhebber van 2 a 3 maal in de week en daar de beest te spele”. Er is geen hoer in Den Haag die hem niet kent, “maar Luijden van Fatsoen heel wijnig want daar komt hij niet bij”. Als Bruno van der Dussen naar Den Haag gaat moet hij maar eens laten informeren naar Ten Haghuijs.

Deze en de volgende briefjes moeten de Van der Dussens bevestigd hebben dat Ten Haghuijs niet de juiste persoon voor hun nicht was. Het is ook niet uit te sluiten dat de onbekende informant zijn verhaal heeft aangedikt omdat dat in het belang van zijn opdrachtgever Van der Dussen was. Hij zal er ongetwijfeld voor betaald zijn. De eerpositie van Adriaan ten opzichte van de machtige ooms werd geverticaliseerd. Of hijzelf van deze informaties wist, blijkt nergens. Hetzelfde dossier van het Hof van Holland bevat ook een tragisch briefje van moeder Willemijna ten Haghuijs aan haar zoon. Blijkbaar had de informant dat weten te verwerven. Het hielp om Adriaan zwart te maken. Zij meldt dat zij een schuld heeft van 20 gulden, en geen brood en bier meer heeft. Ze moet water drinken en vreest ziek te worden. Ook heeft ze geen kleren om naar de kerk te gaan. Zij is desperaat en smeekt haar zoon om hulp. Men heeft haar aangeraden om naar Danzig te gaan maar hoe moet ze daar komen? Ze hoopt dat hij snel schrijft. In een andere anoniem stuk staat dat Adriaan kapitein-luitenant geweest is in dienst van de keurvorst van de Palts. Zijn moeder en zusters zijn in Breda gaan wonen en maakten daar onder andere “fontagies”[2], wat ook niet getuigt van een voornaam bestaan.

Een ander briefje dat blijkbaar door een informant is opgesteld en vanuit Breda is verzonden op 15 september 1711, enkele dagen voor het vertrek van het paar, bevat de genealogie van Adriaan. Daarin staat dat hij erfgenaam zou zijn van “fraije stuijver sommigen willen wel 90.000 gulden, dog de meeste werelt meendt dat buijten een lijfrente van duijsendt gulden sjaers die hij der van gecoght heeft en nog een wooningje”. Verder bezit hij niets. Adriaan is een man van “seer splendide humeur en vrij wat aen ’t spel vast geweest”. Hij was dus ook nog een gokker. Deze berichten lieten weinig heel van de reputatie van Adriaan. Diens eer was nu al ernstig aangetast door zijn vermeende financiële wanbeheer en zijn persoonlijk gedrag. In feite keurde men al daarom zijn omgang met Johanna af. Hij was niet de persoon die de Van de Dussens als echtgenoot voor hun nicht wensten. De vraag is dan waarom de ooms van Johanna Catharina niet optraden en hun nicht tot de orde riepen? De belangrijkste reden kan zijn dat zij reeds meerderjarig was en er pas iets tegen haar of Haghuijs ondernomen kon worden, wanneer zij iets strafbaars zouden doen, of haar familie zouden vragen om toestemming voor het huwelijk. Dan kon de familie bij de magistraat uitleggen waarom ze hem niet pruimde. De juridisch geschoolde ooms wilden het blijkbaar niet zover laten komen en bouwden met de briefjes al tijdens de vriendschap van het paar een dossier op.

 

“Gaat met hem henen en trout elders”

De moeder van Johanna Catharina van Rietveld uit Gouda zag weinig in de relatie van haar dochter met Adriaan ten Haghuijs. Ze was tamelijk gereserveerd, zo niet afhoudend. Johanna had haar moeder “meer dan hondertmaal” verzocht het huwelijk toe te staan, zo liet ze in december 1711, enkele maanden na het vertrek met Adriaan, voor een notaris in Breda vastleggen, welke akte ze in 1722 aanhaalde ter ondersteuning van het verzoek om pardon van Adriaan aan de Staten van Holland[3]. Die antwoordde volgens haar toen: “ik wil het hier inde stad niet toestaen, maer gaat met hem henen en trout elders, gij sult mij altijd willecom sijn, als gij weer wederom komt”. Dus haar moeder gaf haar, mogelijk ten einde raad, het advies om buiten de stad en dus haar eigen eergroep te huwen. Nogmaals, het was Johanna die deze voorstelling van zaken gaf, alsof zij de moederlijke instemming zonder veel problemen had verworven.

Johanna had voor alle zekerheid, zo staat in haar verklaring, ook haar oom Bruno van der Dussen gepolst. Die reageerde volgens haar zo: “als gij hem evenwel hebben wilt, soo gaat met hem heen, ik sal uw niet vervolgen”, waarop zij opmerkte dat hoewel hij dat niet licht zou doen hij haar kon laten vervolgen als hij dat zou willen. Hij antwoordde: “Neen ik sal U Edele ook niet laten vervolgen, dat seg ik u edele op mijn saligheid.” Dit lijkt gezien het reputatieonderzoek tegen Adriaan een opvallende mening van de familieoudste. Had zij zo gehoopt op verzoening, op steun van haar familie, door te wijzen op de ‘toestemming’ die zij meende gehad te hebben van haar moeder en oom? Bruno wist precies wat voor vlees hij in de kuip had met Adriaan ten Haghuijs en toch zou hij hebben toegelaten dat zijn nicht met hem weg zou gaan. De verklaring voor deze gang van zaken zit wellicht verborgen in zijn woorden. Als we die goed lezen staat er niet dat hij hem niet zou vervolgen, maar dat hij haar ongemoeid zou laten. Dit belangrijke onderscheid zie ik voortkomen uit de wens, de verplichting, om de familie bijeen te houden, ongeacht de opspraak die leden ervan teweegbrachten. Later zullen we zien dat de familie, conform die plicht, inderdaad haar aanbood terug te keren en in de familie op te nemen op voorwaarde dat ze Adriaan zou verlaten en nooit meer contact met hem zou onderhouden.

Johanna Catharina liet in december 1711 vastleggen dat zij “consent van haer Mama hadde om met hem ten Hachuisen heen te gaen”. Ze had in september 1711 nog eerst met toestemming van haar moeder een speelreisje naar Delft gemaakt met Adriaan om te informeren wat het betekende om wettig te trouwen en dat buiten haar familie om te doen[4]. Johanna keerde terug naar Gouda en vertelde haar moeder dat zij binnen een paar weken 22 zou zijn hoewel ze al met haar twintigste mondig was[5]. Haar moeder zou moeten consenteren tenzij die wettige redenen had om dat niet te doen “waerop haer moeder nogmaals antwoorde, gij kundt doen, wat gij wild, waerop sij comparante antwoorde tegen de voorseide haere mama, Soo Uedele het houwelijck niet wilt consenteeren, soo sal ik sijn Edele (Adriaan dus -rh) induceren ende bewilligen dat hij met mij doorgaat.”

Ze verhaalde voorts dat er werd beweerd dat “hij ten Haghuijs de deposante soude hebben gepersuadeert, van met hem door te gaan”. Maar zij “vint haer in haer conscientie ende gemoet verpligt, uit eigen vrien wille ook in absentie van den voornoemde ten Hachuisen” deze verklaring op te stellen. Volgens haar was daarentegen zij het die “hem ten Hachuijsen menigmaal heeft versogt gehadt, om met haer heen te gaen, dat hij ten Hachuisen het selve ’t elkens met beleeftheid heeft afgeslagen gehadt”. Als Adriaan bleef weigeren, wilde zij hem niet meer zien. Hij kon dan rekenen op haar eeuwige “indignatie” die zijn volharding voor haar zou betekenen.

We moeten deze woorden zien als een onderdeel van het tegenvertoog. Voor haar was er geen schaking gebeurd. Net als Anna en Odilie de Merode en Cornelia Velthuysen presenteerde Johanna zich als degene die de man moest overtuigen. Zou zij Ten Haghuijs echt hebben moeten overhalen om met haar weg te gaan? Door deze opmerkingen maakt zij duidelijk dat zij degene was die het uiteindelijke besluit moest nemen. Zij zou haar familie verlaten, hij niet de zijne. Het was aan haar om haar eerpositie veilig te stellen. Van haar familie moest ze het niet hebben, ze kon alleen terugvallen op Adriaan. Dat Adriaan ‘overtuigd’ moest worden, is wel sterk, want het benadrukt weer de verantwoordelijkheid die Johanna zelf voor haar beslissing beweerde te nemen. Voor Adriaan was deze opstelling niet ongunstig, want hij wordt als onschuldige geframet. Hij hielp een jonge eerbare vrouw op haar uitdrukkelijke verzoek.

Adriaan legde vier jaar later in 1726 in een notariële akte een soortgelijk verhaal vast[6]. Dat gebeurde dus 15 jaar na zijn vertrek met Johanna. Hij merkte op dat hij met Johanna de omgang “ontrent den tijd van negen maenden agter den anderen publiquelijk met volkomen consent van sijn suppliants voornoemde Schoonmoeder gecontinueerd hebbende”. Hij ging met Johanna “daeglijks so in haer huijs als elders in geselschappen, met adveu van hare Moeder opgewagt en gesien”. Hij mocht ook een “speelrijs van plaisier naer de Stad van Delft” maken, dat zoals we zagen ook een ander doel had, namelijk inzicht in de rechtspositie van Johanna verwerven. Adriaan meldt dat hij met haar “sodanigen reciprocen affectie en genegentheijt” had gekregen, dat zij besloten, mits met toestemming van de wederzijdse ouders, een wettig huwelijk te sluiten. Johanna had haar “sincere affectie en intentie omme gaerne met hem te willen trouwen” aan haar moeder kenbaar gemaakt. Die heeft “nooijt absolutelijk geweijgert” maar integendeel verklaard “dat sij uijt sekere bij haer geformeerde ideë wel niet wilde toestaen, dat het voorzeide huwelijk in de stad van Gouda wierde voltrokken”, maar wel daarbuiten, en dat zij daarna thuiskomend van harte welkom zou zijn. We zien het paar zich in de weinige speelruimte die ervoor hen is de zaken zo voorstellen alsof hen maar weinig te verwijten viel.

Dus de ietwat halfslachtige ‘weigering’ van Johanna’s moeder leidde tot het sluiten van het huwelijk buiten de woonplaats. De eer van de familie, in deze zin de reputatie, liet niet méér toe. En Johanna had nu alles gedaan wat zij kon: juridisch advies ingewonnen, haar geliefde gewezen op zijn verplichtingen, haar moeder en oom geconsulteerd. Maar Johanna ging niet akkoord met een huwelijk elders. Was dat voor haar te oneervol? Zou dan de onenigheid tussen haar en de familie te opvallend naar buiten komen? Zou dat een eerzaam bestaan in Gouda belemmerd hebben, als ze zich daar zouden vestigen? Duidelijk is dat deze oplossing niet haar voorkeur of die van Adriaan had. Zij kozen ervoor om weg te gaan. Wat haar en Ten Haghuijs precies deed besluiten tot deze drastische stap, is niet vermeld in de bronnen.

Het vertrek van Johanna Catharina van Rietveld was ondanks de gevolgen weinig spectaculair. Op de dag dat zij weg zou gaan, 18 september 1711, had zij ’s morgens haar moeder laten weten dat zij moest instemmen met het huwelijk of dat ze anders zou doorgaan. Zo legde Johanna de verantwoordelijkheid voor haar vertrek, haar doorgaan bij haar moeder. “Daer en boven dat de Mama an de Deposante (Johanna -rh) ook gesegt heeft, den selven dag als sij vertrokken is, dat sij Deposante alles in ’t huis eerst net op soude schikken, gelijk de Deposant gedaen heeft.” Haar moeder vroeg haar op die dag nog of zij haar haar “gecamt” wilde hebben. Johanna merkte op dat de reis met Adriaan veel zou kosten, waarop de moeder antwoordde dat ze nu de kosten van een bruiloft uitspaarde. Toen ging ze naar buiten en vertrok met Adriaan.

 

“Onder de dispositie van voorseide de moeder en vrunden te stellen”

Het vertrek van Johanna Catharina van Rietveld was niet bepaald een dramatische gebeurtenis, zoals we zagen. Volgens artikel 3 van de Politieke Ordonnantie van 1580 had het paar naar de magistraat kunnen gaan om hun huwelijk aan te melden. Johanna was meerderjarig, zodat haar ouders, dus in dit geval haar moeder, binnen veertien dagen bezwaren hadden kunnen aantekenen. Als de bezwaren niet gegrond werden verklaard, kon het huwelijk toch doorgaan. Ze hadden deze mogelijkheid onderzocht tijdens hun “speelreis” naar Delft. Waarom kozen ze niet voor deze aanpak? Vermoedelijk omdat haar moeder geen toestemming gaf om het huwelijk in Gouda te laten voltrekken. De reputaties van de vooraanstaande families Van Rietveld en Van der Dussen lieten dat kennelijk niet toe. Vooral de familie Van der Dussen telde diverse regenten: mr. Bruno van der Dussen, burgemeester van Gouda, hoogheemraad, zijn broer mr. Gerard van der Dussen, heer van Teilingen en raad van Rotterdam, advocaat-fiscaal van de admiraliteit, een tweede broer mr. Jacob Adriaen van der Dussen, secretaris van Gouda, en de zwagers mr. Antonius Slicher, raadsheer bij het Hof van Holland en Johan de Meij, heer van Lekkerland, raad en schepen te Gouda.

Zoals Johanna en Adriaan zelf zeiden hadden hun voorbereidingen en hun oprechte liefde hen bewogen op 18 september 1711 vanuit Gouda naar Den Haag en Rotterdam te gaan, vandaar naar ’s-Hertogenbosch en naar Breda, naar zijn moeder. Daar verbleven ze twee maanden om te zien hoe Johanna’s moeder en haar familie zouden reageren, hopend dat zich een ”favorabel occasie” zou voordoen om hun huwelijk wettig te laten voltrekken. Maar deze geruststellende gedachte werd snel tenietgedaan door de stevige actie die de familie Van der Dussen startte. De broers van Johanna’s moeder traden met grote snelheid op, zo snel, dat het lijkt alsof ze het vertrek hadden verwacht. De verklaring is waarschijnlijk dat zij als voogden volgens de Hollandse regelgeving geen huwelijkstoestemming mochten geven en dus na het ‘ongeoorloofde’ vertrek pas een reden hadden om op te treden. Zij vroegen en kregen van het Hof van Holland namelijk de volgende dag al, op 19 september 1711, een mandement van autorisatie ten behoeve van Johanna’s moeder, een bevel waarin zij toestemming kreeg haar dochter terug te halen. De formulering van dit bevelschrift maakt duidelijk hoe de familie dacht over Adriaan: “eenen Adriaan ten Hackhuijsen sijnde een vremdelingh en buijten eenigh emploij alhier te lande, sigh zelve niet heeft ontsien gehadt de persoone van Johanna van Rietveld, sijnde een dogter van mr Melchior van Rietvelt in sijn leeven Burgemeester en Raadt der stadt Gouda en van Catharina van der Dussen, nogh minderjaarigh en woonende ten huijse van deselve haere moeder op den 18den September Laatstleden uyt het huijs van hare moeder en verders uijt de stadt Gouda te vervoeren, en alsoo deselve aen de magt van hare moeder te ontrucken, buijten kennisse van de moeder en van alle desselfs vrunden.” Sterker was het schakingsvertoog niet uit te drukken. Johanna moest zich “onder de dispositie van voorseide de moeder en vrunden […] stellen”.

Er was een deurwaarder op pad gestuurd om het paar het mandement te bezorgen. Hij kwam bij een majoor aan de deur waar Johanna, Adriaan en zijn zuster waren geweest, doch een uur eerder waren vertrokken[8]. Ook andere pogingen om hen te achterhalen mislukten. Johanna werd verder vervoerd “niet alleen buijten deese Provintie, maar selfs buijten het ressort van de Staat der Vereenigde Nederlanden”, waardoor het justitiële bevel “infructueus” is gebleven. Daarom vroeg de procureur om een mandement crimineel om Adriaan “criminelijck” te vervolgen met eventueel de hulp van justitie buiten het rechtsgebied van het Hof van Holland. Dat verzoek werd ingewilligd. De tekst van dit verzoek ad omnes populos et judices is indrukwekkend. Zo staat er dat op verzoek van Catharina van der Dussen, weduwe van Melchior van Rietveld, moeder en voogdesse van Johanna, “oud omtrent 21 Jaren”, en de hierboven genoemde zwagers Van der Dussen, namelijk Bruno, Gerard en Jacob Adriaen plus Antonius Slicher en Johan de Meij “eenen Adriaan ten Hackhuijs, zijnde een vreemdeling, van een onbekende extractie, en, sooveel als de supplianten weten, nog stijl nog functie hebbende, en daar en boven niet van de beste reputatie, sigselven niet heeft ontsien gehad te seduceren en misleijden” de minderjarige “wonende ten huise van hare moeder” zodat die is vervoerd uit Gouda op 18 september 1711.

Dit bevelschrift toont aan dat de machtige familie Van der Dussen niet van plan was de familie-eer te laten aantasten door Adriaan. Zijn gedrag wordt beschreven als misleiding, een verwijzing naar de odioses artes die gebruikt zijn om Johanna zogenaamd vrijwillig te doen doorgaan. Dat ze hem een vreemdeling noemen, is zoals we zagen een gotspe, ze wisten precies wie hij was uit de informatie die Bruno al had ingewonnen en hierboven is geciteerd. We begrijpen dit woord beter als we dat lezen als ‘buitenstaander’. Hij was niet bepaald iemand met wie zij zich zouden inlaten op gelijkwaardige basis en in die zin zou zijn omgang accepteren onterend zijn. De omschrijvingen ‘onbekende extractie, noch stijl, noch functie hebbend en zijn matige reputatie’ demonstreren dat Adriaan niet eerzaam genoeg, zo niet eerloos is, zonder toekomst of een positie. De heren ontzeggen Adriaan de eer die hem zou kunnen toekomen. Dat is een strategische zet, een dedain dat niet alleen gericht is tegen Adriaan, maar zeker ook tot doel heeft de grootsheid van de Van der Dussens zelf te benadrukken. Hier is helder verwoord dat de aantasting van de eer van de familie hersteld moet worden, en dat de wereld, justitie, en anderen bevel krijgen dat te regelen. De familie eiste restitutie van de dwalende dochter. Maar dat gebeurde niet.

Wel kwam Adriaan naar Den Haag, want hij wilde zich verweren tegen de aanklacht van het hebben “gepleegt een Rapt, & haar alhier in den Hage opgesloten & alzoo onttrokken aan het gezag & poursuites van haar Moeder & vrienden; aan welk Crimen den suppliant nogtans vermeijnde niet minder als schuldig te sijn”[9]. Wat hieruit blijkt is dat zijn eer was aangetast door deze beschuldiging dat zijn reputatie door de handelwijze van de familie van Johanna zwaar beschadigd was. Toch besloot hij om uit Holland te vertrekken. Later, in zijn verzoek om gratie uit 1722, omschrijft hij dit als een “onvoorzigtigheijd”. Misschien hadden vrienden hem gewezen op de gevaren van het verschijnen voor het Hof. Hij zou in het hol van de leeuw zijn getreden en misschien gevangengezet, wat zijn eer nog meer zou aantasten.

Het paar bleef weg. Er is geen schriftelijke neerslag bekend van de contacten tussen beide partijen na het vertrek. Ze zijn naar Groningen gegaan en leefden daar, zoals ze zelf verwoordden, in “uijterste harmonie”. Ze lieten hun huwelijk in juni 1712 voltrekken in Oost-Friesland[10]. In het noorden woonden ze op enige stand. Het geld van Adriaan stelde hem daartoe blijkbaar in staat. Voor 1716 bewoonden ze de borg Ringeweer in Groningen[11]. In 1720 was het gezin, uitgebreid met enkele kinderen, huurder van de Havikshorst nabij Ruinen[12].

De machtsstrijd kwam in een impasse terecht. De familie had zich op allerlei manieren te weer gesteld tegen Adriaan, voor zover dat in hun vermogen lag. Adriaan en Johanna leefden buiten Holland en waren juridisch gezien onbereikbaar voor haar familie. Ze konden zich financieel redden, hoewel er wel wat suggesties van schulden zijn[13]. Beide partijen waren afhankelijk van een gebaar van de ander om de impasse te doorbreken.

Na de veroordeling van Adriaan ten Haghuijs door het Hof van Holland in 1712 ontstond een impasse. De familie had nu haar eerpositie verstevigd door dit vonnis. Een ander sterk middel dat de familie inzette, was van financiële aard. Dat blijkt uit het testament van de moeder van Johanna Catharina, Catharina van der Dussen, dat ze in augustus 1713 liet opstellen[14]. Ze zou op 14 februari 1715 op 50-jarige leeftijd overlijden[15]. Johanna was ten tijde van het opstellen van de wilsbeschikking weg met Adriaan. Catharina legateerde Johanna al haar kleren, maar dat was dan ook het enige, voor de rest onterfde ze Johanna. Ze liet optekenen: “ter sake de gem: hare dogter Johanna Catharina van Rietveld heeft konnen resolveren, om sig de gehoorsaemheijd van haer vrouwe Testatrice te onttrekken, en sig door eenen Adriaan ten Hakhuijs uijt het huijs van haer vrouwe testatrice, ende van hier elders heenen te laten vervoeren, ende inde voorn ongehoorsaamheijd, en onbetamelijken handel alsnog is continuerende. Egter sulks soo veel haer vrouwe Testatrice doenlijk is, passerende uijt een moederlijk mededogen, ‘twelk sij nog wel voor gem: dogter behoud, schoon haer voorn onbehoorlijk doen ten uijtterste hatende”. Deze zin toont hoe zeer een schaking als een oneerlijke handel werd beschouwd. Dat geven de woorden onbetamelijk, ongehoorzaam en onbehoorlijk aan. Ergens laat zij nog een sprankje hoop bestaan dat haar dochter nog wel eens tot inkeer zou komen en haar gedrag corrigeren. Ze wijst daarmee op de negatieve reputatie die dat gedrag heeft opgeleverd. Die toont hoe het begrip laten schaken een betekenis suggereert die haaks staat op die, die in de vroegmoderne tijd daaraan werd verbonden. Schaking is niet iets wat je je “laat” doen.

Verder bepaalde Catharina dat de nakomelingen van haar dochter in haar plaats worden gesteld, in haar blote legitieme portie. De vruchten ervan worden aan de weeskamer van Gouda uitgekeerd, en die blijven daar in beheer “soo lange de gemelde Johanna Catharina van Rietveld, hetzij getrouwt, het sij ongetrouwt, sig bij den gemelde Adriaan ten Hakhuijs comt te onthouden, en dat deselve niet aan de gemelde Johanna Catharina van Rietveld sullen mogen werden overgegeven om daer haer selfs als usufructuaria te werden geadministreert, soo lange sij Johanna Catharina van Rietveld sig niet effectivelijk en metterdaad van den gem: Adriaan ten Hakhuijs sal hebben gesepareert”. En of dat nog niet genoeg was, moest die separatie de volle zes jaar hebben geduurd, zonder zich ooit weer bij hem te hebben begeven; tenzij zij ondertussen “met een ander persoon van fatsoen sal wesen getrouwt”, of dat Adriaan zal zijn overleden. Pas in een van deze drie gevallen mag zij haar erfportie ontvangen. Johanna moet wel binnen drie maanden na overlijden van haar moeder aangeven wat ze wil: aanvaarden of weigeren. Johanna mag ook geen beschikking maken omtrent de goederen dan dat die moeten komen in bezit van haar broer of de wettige kinderen van de testatrices wettige kinderen en descendenten van haar vader en moeder. Geen van haar goederen mogen ooit in het bezit van Adriaan komen “ofte aen ijemand hem bestaende”. Haar broer Bruno wordt executeur-testamentair. De andere executeurs zijn haar broers Jacob en Hieronimus. Op deze wijze stelde zij haar erfdeel veilig voor de familie. Johanna kon dus op familiesteun rekenen, mits ze Adriaan definitief opgaf.

Haar zoon Melchior bepaalde in zijn testament van 17 mei 1715 hetzelfde en eiste niet alleen bestendige separatie, maar ook dat Johanna zich metterwoon zou gaan vestigen in Gouda [16]. Hij wil niet hebben dat “Ten haghuijs” of iemand anders van “sijne bloede” ook maar iets zou krijgen. Ook verbiedt hij dat de kinderen van zijn zuster ook maar iets zullen erven, zolang zij bij Ten Haghuijs of iemand anders van de zijnen zullen wonen of onder toezicht staan. Slechts als zijn zuster of haar nazaten niets meer van doen hebben met hem en ze in Gouda gaat wonen, mag ze profiteren van de nalatenschap. Hij verbiedt elke actie tegen de executeurs of tegen dit testament. Hij voegt toe alles gedaan te hebben in dit testament zoals zijn moeders oogmerk was.

De impasse duurde ongeveer tien jaar. Adriaan leefde met zijn gezin in het noorden van de Republiek. Waarom hij dan nu ging proberen terug te keren, althans zijn verbanning ongedaan te maken, is niet direct terug te vinden. Maar uit de stukken valt wel iets op te maken. In 1722 vroeg hij aan de Staten toestemming om terug te mogen keren uit zijn verbanning en met Johanna te mogen trouwen. Er was geen andere uitweg, althans verzoening met de familie Van der Dussen was niet haalbaar, gezien de harde woorden die testamentair waren vastgelegd. Ook de weg via justitie was niet aantrekkelijk, want er zou alleen maar een veroordeling uit de bus rollen. De enige weg die hem restte, naast natuurlijk opgeven en zijn gezin verlaten, was die naar de soeverein. De vraag is waarom hij dat dan niet eerder heeft gedaan. Johanna’s oom Bruno van der Dussen zou nog leven tot 1741, zodat een eventueel overlijden van de belangrijkste tegenstander wellicht de weg vrij had kunnen maken. Maar ik vermoed dat zijn beroep op de soeverein eerder te maken heeft met eergevoel. In het noorden was hij toch een buitenstaander en uit niets blijkt dat hij zich in die eergroep van noordelijke jonkers bewoog. In Holland daarentegen zou hij zijn carrière als militair kunnen voortzetten, genietend van de status van zijn vrouw. En in materiële zin kon hij zich na een gunstige uitslag gaan richten op een verzoening met de familie Van der Dussen. Zijn rekest verhaalde dat zij verblijven in Drenthe. Hij presenteert zich als “zijnde van eerlijke en fatzoenlijke Familie”, als gewezen kapitein uit het leger van de keurvorst van de Palts. Hij stelde zich op als de eerzame echtgenoot die niets verkeerds had gedaan. Hij herhaalde nog maar eens zijn oprechte bedoeling en handelwijze, die het Hof dus tien jaar eerder niet hadden overtuigd. Op 18 februari 1723 gaven de Staten antwoord en bepaalden dat hij een wettig huwelijk mocht sluiten, waarmee ook de kinderen gewettigd werden. De onterende positie van Johanna als ongehuwde moeder voor de Hollandse wet werd zo grotendeels beëindigd. Op 28 februari 1723 werd dat huwelijk, het tweede voor het paar, ingeschreven te Vianen[17]. De criminele procedures werden echter gehandhaafd; blijkbaar was er geen uitspraak geweest van het Hof. Dus hijzelf moest buiten de provincie blijven. De familie verhuisde echter wel naar Vianen, een vrijplaats in de Republiek, buiten de jurisdictie van het Hof van Holland.

Adriaans eer werd verhoogd door zijn geslaagde poging de titel van baron bij zijn vroegere werkgever de keurvorst van de Palts te verwerven. In 1724 schreef hij dat verzoek en legde uit dat hij “gesproten sijnde uijt eene over oudt adelijke familie” vijf jaar de eer had gehad te dienen onder de vorige keurvorst[18]. Dat deed hij “sonder roem gesproken”, op een wijze “als een eerlijk officier schuldigh ende gehouden is te doen”. Hij was na een slag gevangengenomen door de Fransen die hem twee jaar lang hadden vastgehouden, waardoor hij benadeeld werd in zijn “avancement” en ook financiële schade had geleden. Hij was na een gevangenenruil weer in dienst gekomen en had tot 1708 gediend. Hij verbleef in Holland en was daar “komen te trouwen met een juffrouwe vande eerste familie”, wat de belangrijkste reden was om zijn dienst te verlaten. Zo verzocht hij de keurvorst, omdat het hem “niet ondienstigh” zou zijn, “tot bevorderingh van desselfs affaires in Hollant, als elders” hem te vereren met de titel van baron, uit erkenning van bewezen diensten, en dat zijn drie zoons en eventuele verdere kinderen die hij mocht krijgen, ook de titel mochten ontvangen.

Blijkbaar stemde de keurvorst in dit verzoek toe. De titel was niet verbonden met enig landbezit of met bepaalde rechten, hij was dus ‘leeg’, net als bijvoorbeeld de titel van de graaf van Todtleben, die in 1750 Maria Victor heimelijk wist weg te voeren uit Amsterdam. Of de titel iets te maken heeft met die verwijzing naar dat oude adellijke geslacht of misschien naar de afkomst van zijn familie uit de Palts, is niet bekend. Zijn ‘schoonfamilie’ was niet onder de indruk van deze poging zich te meten met zijn beteren.

In 1726 stonden de Staten van Holland “Adriaan Baron ten Hakhuijsen” toe zich weer in Holland op te houden, nadat dit verzoek in 1723 nog was afgewezen[19]. Zij reageerden toen op een verzoek van Adriaan om het besluit van de Staten van 18 februari 1723 te herzien. Hij meldt nu dat door langer buiten de provincie te moeten blijven zeker zijn vrouw en kinderen tot “de uijtterste armoede ende miserie soude komen te vervallen, ende sig egter alomme hadde gedragen, soo als het een man van fatzoen betaamde”, bewezen door een verklaring van de kerkenraad van Vianen, en zijn niet aflatende behoefte om dit land te dienen. De Staten waren gevoelig voor deze argumenten: de poenale clausule van 18 februari 1723 verviel, hij kreeg gratie en mocht zich weer gaan ophouden in de provincie. Niet onbelangrijk: deze gratie werd verleend nadat de familie Van der Dussen hierover was geconsulteerd en nadat het Hof van Holland positief had geadviseerd. In 1733 werd ook de financiële kant geregeld. Adriaan mocht van de Staten van Holland gaan beschikken over 50.000 gulden aan obligaties afkomstig van de grootouders van Johanna[20]. In 1733 vroeg hij aan de Staten van Holland om de titel van majoor te mogen voeren, zonder het bijbehorend traktement, omdat hij ondergeschikt was aan veel jongere kapiteins. Dat werd hem geweigerd[21]. Op 17 september 1734 benoemden de Staten van Holland Adriaan ten Haghuijs, vermeld zonder de baronnentitel, tot kapitein over een compagnie voetknechten[22]. Met deze tamelijk bescheiden rangen, zijn baronnentitel, zijn zelfverklaarde dapperheid en onbewezen adellijke afkomst, zijn echtgenote uit voorname kring, zijn verblijf in overigens weinig verheven states en buitenhuizen in Groningen en Drenthe, trachtte Adriaan lang vruchteloos een hogere status te verwerven. Of dat zelfs na 1733 helemaal lukte is de vraag. Zijn zoon Wolter werd luitenant-kolonel. Een andere zoon, Melchior Gerard, huwde een telg uit de familie Kip, later Van Erp Taalman Kip geheten[23]. Zo kon zijn nageslacht wel tot de elite doordringen.

[1] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537.

[2] Fontages: haaropschik met linten.

[3] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537, waarin een door Johanna zelf op 17 maart 1722 te Havixhorst in Drente geauthentiseerde verklaring die zij op 18 december 1711 voor notaris C. van Eyll te Breda had afgelegd. Zie SB Archiefnummer ARC0197, inv.nr. 360, C. van Eyll, Allerhande acten (Minuten), 1711, aktenummer 107.

[4] Aldus Johanna in een door haar zelf op 17 maart 1722 te Havixhorst in Drenthe geauthentiseerde verklaring die zij op 26 september 1711 voor notaris Van Asten te ’s-Hertogenbosch had afgelegd en te vinden is in NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537.

[5] Ze is gedoopt op 30 oktober 1689, zie attestatie in NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537.

[6] NL-HaNA Toegang 1.10.27 Collectie Taalman Kip, inv.nr. 389. Deze akte betreft zijn verzoek om opheffing van de criminele procedures tegen hem.

[7] is vervallen

[8] Ook in de casus van Jacoba de Groulard komt dit spannende feit voor: het paar werd in Antwerpen gewaarschuwd voor de komst van de deurwaarder, die een uur na hun vertrek in hun hotelkamer stond.

[9] In een extract van de resolutie van de Staten van Holland van 14 maart 1722 (NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537) is het verzoek van Adriaan om gratie opgenomen. Daarin schetst hij deze gebeurtenissen.

[10] NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van, inv.nr. 388.

[11] Http://www.rna-project.org/rna.gron/rna.gron/i000727.html, lemma Huize Ringeweer.

[12] De Vos van Steenwijk (1976), 297.

[13] In de inleiding van de inventaris van het archief van de Havixhorst te De Wijk (DA Archiefnummer 60) staat: “Over de latere wederwaardigheden van de Havixhorst worden wij nog gewaar, dat de weduwe van Jan Arent de Vos van Steenwijk (1684-1713), Susanna Eleonora van Tuyll van Serooskerke en Welland, in 1720 het huis verhuurde aan Adriaen ten Haghuijs, tegen wie zij in 1722 al procedeerde wegens achterstallige huur. De huurder voerde aan, dat de weduwe er na het sluiten van het huurcontract eerst zelf nog een tijd was blijven wonen, terwijl het huis ook allerlei gebreken had. Doordat het dak, het glas en de vensters niet in orde waren trad er veel lekkage op, en bovendien was de gracht niet schoongemaakt.”

[14] NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van, inv.nr. 386.

[15] Nagtegaal (2005), 16.

[16] NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van, inv.nr. 387.

[17] NL-UtHUA Archiefnummer 1231 Doop-, huwelijks- en begraafregisters Everdingen, Hagestein en Vianen, inv.nr. 30, paginanr. 48.

[18] NL-HaNA Toegang 3.20.23 Heereman van Zuydtwijck, inv.nr. 2672.

[19] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 171, 617.

[20] NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van, inv.nr. 396.

[21] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 173, 211.

[22] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 171, 617.

[23] NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van, inleiding van inventaris, 38.

 

 

Downloads, maximaal ongeveer 22 pdfs per keer:

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537 (deel 1).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537 (deel 2).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 9537 (deel 3).

NL-HaNA Toegang 3.20.23 Heereman van Zuydtwijck, inv.nr. 2672.

NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van, inv.nr. 386 en verder (deel 1).

NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van, inv.nr. 386 en verder (deel 2).

NL-HaNA Toegang 1.10.27 Erp Taalman Kip, van. inv.nr. 386 en verder (deel 3).