Catharina Bruijninck en Alfonso Cacho de Caupulo

Geplaatst

Vorm:     Ontdekking
Jaar:        1595
Gewest:  Holland
Plaats:    Den Haag

 

“Met haer eijen vrije wille”

Nicolaes Bruijninck was raadsheer van prins Maurits. Vanaf 1593 woonde hij met zijn gezin in Den Haag. In de bronnen is opgetekend hoe de familie kennismaakte met de toen 23-jarige Spaanse officier Alfonso Cacho de Caupulo. Die was in dienst van het Staatse leger en kwam geregeld bij de familie over de vloer. De relatie werd zo hartelijk dat ze hem aanduidden met mon frère; de moeder noemde hem “haer soon”. Bruijninck zelf hield echter wat meer afstand. Dochter Catharina voelde meer dan zusterlijke genegenheid voor hem. In het voorjaar van 1595 vroeg ze hem tijdens een wandeling of hij haar oudere zuster weleens het hof had gemaakt. Hij bekende dat hij eigenlijk meer belangstelling had voor haar, Catharina. Zij antwoordde dat als dat waar was, zij dan beloofde niemand anders te zullen beminnen dan hem. Ze gaven elkaar daarop een hand. Hij verzekerde haar echter dat hij geen huwelijk ambieerde, omdat hij een arme soldaat was en haar vader niet met zijn keuze zou instemmen. In juni 1595 ging een gezelschap jongelui, onder wie Alfonso en Catharina, naar het Haagse Bosch voor een banket bij vrienden. Daar raakten de twee weer aan de praat, waarbij zij hem verweet meer aandacht voor anderen te hebben dan voor haar. Hij beloofde bewijzen te geven van zijn liefde. Volgens haar eigen verklaring, na de schaking afgelegd in december 1595, was zij vervolgens met hem en een gezelschap naar het strand van Scheveningen gegaan “alwaer sij sijt met malcanderen gaen wandelen upt Strang ende dat sij die spreect alsdan de voornoemde Alfonso met haer vrij eijgen wille sonder persuasie ofte inductie van yemanden haer trouwe gegeven heeft”. Zelfs al zou haar vader bezwaar maken, zo beloofde zij, zij zou niet van hem “affgaen”. Alfonso beloofde op zijn beurt “malcanderen nijet te verlaten maer ten eewighen daghe als echte luijden bij te blijven”.

De volgende weken zag het paar elkaar geregeld, totdat Alfonso bevel kreeg op veldtocht te gaan. Hij nam op indrukwekkende wijze afscheid van de familie. Zijn opmerking dat hij hoopte dat bij zijn terugkeer “mon père alsdan beter sinnen sal hebben”, zou kunnen beduiden dat de ouders van Catharina al iets vermoedden van zijn relatie met haar. Toen kwam het bericht dat hij was overleden. Voor haar ouders was dit het moment waarop ze begrepen dat er meer aan de hand was dan een broer-zusverhouding, want Catharina was diep bedroefd. Laten we de omstandigheden nader analyseren. Alfonso was een Spaanse huurling, dus een buitenstaander, die in normale omstandigheden nooit een kans zou maken om met Catharina, dochter van een vooraanstaand man, te huwen. Misschien was deze ‘onmogelijkheid’ juist de reden waarom hij werd toegelaten tot de privésfeer van de familie. Zijn eerpositie was ten opzichte van Catharina praktisch horizontaal, hoewel hij zich wel degelijk van zijn ondergeschiktheid, de asymmetrie, de verticale eer, met de familie bewust was. Het vertrouwen dat de ouders hun dochters gaven, uitte zich in de vrijheid die zij kregen om uit te gaan. De ouders speelden bij deze vervlechting een belangrijke rol. Zij lieten Catharina in goed vertrouwen begaan. Het meisje werd zeer verliefd en ook Alfonso voelde veel voor haar. De weergave achteraf van Catharina past in het tegenvertoog en toont ons hoe eerzaam en ongedwongen zij, maar ook Alfonso, had gehandeld. Nog sterker: haar keuze was uit eigen vrije wil gedaan. Ik leg dat uit als zijnde in overeenstemming met haar persoonlijke eer. Hun gedrag was ingegeven door liefde of verliefdheid, maar de verwijzing naar de formele handeling van de trouwbelofte geeft aan dat hun verbintenis in overeenstemming was met hun persoonlijke eer. Een dergelijke belofte was beslist niet vrijblijvend, zelfs bindend en kon niet gemakkelijk worden verbroken. Haar ouders wisten niets van deze belofte, wel haar oudere zuster. De ouders zullen wel enig vermoeden hebben gehad en misschien gemeend hebben dat de storm wel zou overwaaien. Uit niets blijkt dat ze hun dochter in een vroeg stadium aanspraken op haar in hun ogen ongewenste verliefdheid. Als Catharina haar ouders direct had ingelicht, dan had ze kunnen vernemen of ze zouden instemmen met de uitgewisselde trouwbelofte of niet. Ook dit leg ik uit als persoonlijke eer. Zijzelf was overtuigd van de juistheid van haar daad. Ze vertelde haar ouders niets en in dit spanningsveld verkeerde het paar, een spannende schemerzone waarin tal van onzekerheden en ontwikkelingen plaatsvonden zonder dat haar ouders daar kennis van hadden.

Die schemerzone, de fase waarin het paar het geheim van hun relatie verborg, maakte niet alleen het meisje kwetsbaar, maar ook de nog onwetende ouders. Die geheimzinnigheid was een voorwaarde voor de sterke vervlechting van beide verliefden. Het paar volgde, zonder dat ze het leken te beseffen, een ramkoers. Voor Alfonso gold dit ook. Hij moest tussen dochter en ouders laveren om zichzelf niet onmogelijk te maken. Het vertrouwen dat de ouders Alfonso gaven, maakte hem bewust van zijn verantwoordelijkheden. De schemerzone is per definitie buiten de openbaarheid, doch net als in diverse andere figuraties is de heimelijkheid relatief. Nogal wat betrokkenen, zoals Catharina’s zuster, vrienden van de zusters en het personeel moeten meer gezien en vermoed hebben. Catharina moet hebben beseft dat haar 16 ouders eens iets zouden vernemen en reageren. Blijkbaar zag ze dat moment met vertrouwen tegemoet. Nu achtte zij zich met een licht weifelende Alfonso sterk genoeg om de onafwendbare confrontatie met haar ouders aan te gaan. Van enig seksueel verkeer wordt geen gewag gemaakt. De persoonlijke vrijheid van handelen van Catharina contrasteert met het klassieke beeld van eer: een kuise jonge vrouw die onder de macht staat van een vader of voogd. Maar het strookt wel meer met wat we zien in procesdossiers: een jonge vrouw die in woord en gebaar haar eer, haar sociale positie in acht neemt.

“Impatientich van vorder dilay”

Terug naar Catharina Bruijninck in 1595. Haar geliefde Alfonso was op krijgstocht gegaan. Het bericht bereikte haar en haar familie dat hij zou zijn gesneuveld. Catharina was ontroostbaar. Voor vader en moeder Bruijninck was dat een teken dat er veel meer aan de hand was geweest dan huiselijke omgang. Toen Alfonso na een maand weer gezond en wel opdook, verbood haar vader verdere conversatie en omgang met hem. Hij wilde niet dat ze met elkaar zouden trouwen. Hij zag niets in een huwelijk met de Spanjaard, ondanks de familiaire omgang een buitenstaander, en achtte de trouwbelofte van geen waarde omdat Catharina nog steeds minderjarig was. Nicolaes Bruijninck ging voor advies naar predikant Johannes Wtenbogaert. De predikant sprak daarop met Alfonso en lichtte hem in over de afwijzing van de familie. Alfonso begreep dat en wilde Catharina niet tegen de wil van de familie huwen. Hij sprak enkele keren met de predikant over de mogelijkheid dat Nicolaes alsnog zijn toestemming zou geven. In dat geval zou hij haar “eerlicken” onderhouden met zijn inkomsten die hij uit zijn diensten aan de Republiek zou verwerven. Maar daarvan kon geen sprake zijn. Toen stelde hij voor dat als Catharina in zijn bijzijn en dat van haar vader hem van zijn belofte ontsloeg, hij hetzelfde zou doen “omme met eere daervan ontslagen te sijn”. Hij wilde de dochter hen niet tegen hun “wil en danck ontrecken”. Alfonso laat zien dat hij heel goed zijn eerpositie kende en zijn persoonlijke eer wilde beschermen. Zijn voorstel lijkt op die van een accommodatie, een openbare verzoening, een publieke erkenning over en weer dat de weg naar een huwelijk was afgesloten. Door zo te handelen, erkende hij de machtspositie van Nicolaes Bruijninck, maar kon hij ook rekenen op een eerzame beëindiging van hun relatie. Maar Catharina had geen enkele lust om hem van de belofte te ontslaan. Zij bleef proberen haar vader te overtuigen van het geven van toestemming, hem dreigende “zoo hij tzelve nijet en werde doen, dat het hem zeer berouwen zoude”. Ze schreef ook naar Wtenbogaert, op 5 december 1595. Ze was ten einde raad omdat het “Godt de heer belieft heeft mij te besuchen met swaricheijt”. Ze kon het in haar hart niet anders “gheraden vinden dan hem te begerren voor mynnen echten man aengesien het godt de heer dus ver met ons beyder heeft laten commen”. Zij presenteerde zichzelf als een gelovig persoon die door God zover was gebracht. Zo legde zij de verantwoordelijkheid voor haar handelen bij een hogere macht en niet bij zichzelf. Haar persoonlijke eer en haar geloof lieten haar geen andere keuze dan met Alfonso haar leven te delen. Dat was haar motief om ongehoorzaam te zijn aan haar vader en de wetgeving, althans: zo bracht zij het tegenover de predikant. Aan Alfonso, die weer op veldtocht was gegaan, liet ze weten dat hij “constant” moest blijven, ook al was de hele wereld tegen hen. Hij deed van zijn kant ook moeite om een uitweg te vinden. Hij sprak met prins Maurits, die Bruijninck naar zijn mening vroeg.

Maar Bruijninck wilde niets weten van een huwelijk. Een advies aan de Spanjaard om Catharina te overtuigen om te wachten, resulteerde in haar afwijzing, “impatientich wesende van vorder dilay”. Ze stelde dat de zaak nu eenmaal zo lag dat zij zich meer verbonden voelde met Alfonso dan met haar vader, en dat zij wilde doen wat meer jonge dochters deden, namelijk “mijn vader verlaten en mijn man volgen”.

Het tegenvertoog zien we hier opkomen, hoewel van een schaking of schakingsvertoog nog geen sprake was. Dat zal in deze tijd, 1595, wellicht nog niet de scherpte hebben gehad als in latere decennia. Het zou kunnen zijn dat Catharina dacht in termen die in de katholieke tijd gangbaar waren, waarin een dochter door ongeoorloofd met haar geliefde weg te gaan weliswaar een clandestien maar geldig huwelijk kon sluiten. Gezien het gereformeerde milieu acht ik deze redenering minder waarschijnlijk. Haar vasthoudendheid lijkt meer van doen te hebben met de amour fou die zij voor Alfonso voelde. Catharina meende dat zij door haar ‘man’ te volgen haar eerbaarheid zou behouden. Zij uitte daarover geen twijfel. Diverse personen rond de prins, van haar voornemen op de hoogte, rieden het haar af, want Alfonso had geen middelen om haar te onderhouden, ze zou bij de prins in ongenade vallen en haar vader zou haar onterven.

Deze gebeurtenissen gaan over eer, over het anticiperen op mogelijk eerverlies. Alfonso besefte heel goed welke eerpositie hij moest innemen: open, overleggend, onderwerpend. Hij werkte actief mee met het vormen van een gunstige opinie over hem, over Catharina, over de zaak. Hij had meer dan jongemannen in andere zaken toegang tot diverse vooraanstaande personen binnen de relatie- en eerkring van Nicolaes Bruijninck, wat trouwens zijn eerpositie versterkte. Hij handelde zoals van hem in deze situatie verwacht mocht worden, dus conform de inzichten die men had over dergelijke liefdes- of relatieproblemen. Hij werd niet geframed als ‘debaucheur’ ten overstaan van derden, integendeel. Zijn optreden werd kennelijk als passend beschouwd. Catharina komt naar voren als degene die doorzet. Gezien het grote belang van beloftes en eden rond huwelijken moest zij dat wel, maar vooral vanuit haar persoonlijke eer. Ook die waren voor een vrouw van groot belang en bepaalden, naast haar maagdelijkheid (over de aantasting daarvan wordt niets gemeld in de stukken), haar eer en via haar die van haar familie. Haar eigen eer stelde zij boven de wetgeving en de familie-eer.

 

“Gebiet”

Catharina Bruijninck was tegen haar vaders wens in van plan haar ‘man’ Alfonso de Cacho te volgen en maakte zich daartoe gereed. Ze gaf haar dienstmeid 70 à 80 gulden voor reiskleren. Een laatste waarschuwing van Christiaan Huygens (1551-1624), de secretaris van de Raad van State en vader van Constatijn Huygens, leidde tot niets; zo geheim waren haar vertrekplannen dus niet. Zij wilde weg, ongeacht of ze nu in ongenade zou vallen bij de prins of onterfd zou worden. Ze zou nog liever met “fenijn [gif, RH], verdrincken ofte anders” haar leven benemen, dan hem verlaten. Ook dit soort uitspraken waarin de spreker schermt met de dood, tekenen Catharina’s overtuiging van de juistheid en eerzaamheid van haar voornemen. Alfonso gaf toe en was eveneens bereid voor haar zijn leven te wagen. Hij liet een koets gereed staan in de Poten, 18 een straat in Den Haag. Catharina zou hem gevraagd hebben of hij haar naar vrienden zou willen “convoyeeren”.

Een lakei van Alfonso getuigde dat hij op zondagmiddag 17 december 1595 met de wagen naar de Poten was gegaan en aldaar had gewacht, waarop een juffrouw die alleen een meid bij zich had naar de wagen kwam. Alfonso kwam een half uur later, volgens de Rotterdamse archivaris Van Roijen vol twijfels over de daad. Hij had haar “gaerne” afgeraden weg te gaan. In de koets zei Catharina tot hem: “Ick ben nu in U gebiet; ghij moet nu met mij doen dat U gelieft en ick zal nu zyen off ghij mij getrou zijn zult.” Hiermee gaf zij aan dat hij haar eer moest beschermen en dat ze nu een eergroep vormden. We kunnen hier ook uit aflezen dat zij zich bereid toonde gemeenschap met hem te hebben. Alfonso antwoordde echter dat hij pas na een wettig huwelijk haar als zijn vrouw zou beschouwen. Ze wisselden gouden ringen uit. Het plan was om de nacht in Leiden door te brengen en de dag daarna naar Alphen te gaan. Ze hoopten daar in ondertrouw te gaan en door “tusschen spreecken van goede vrunden consent van d’ouders soude moegen verwerven”. Alfonso zou weer naar Den Haag reizen om prins Maurits en Marie de Brimeu, prinses van Chimay, te overtuigen de ouders van Catharina tot instemming te bewegen. Deze prinses was een hoog adellijke en invloedrijke dame aan het hof van Prins Maurits. Wellicht dat Alfonso vanwege zijn goede naam en reputatie en de publieke bekendheid van de vrijage meende de gevolgen van de weinig eervolle actie beperkt te houden.

Uit de weergave van deze conversatie kunnen we opmaken dat het paar nauwelijks enige spijt of schande voelde. Het handelde op een wijze die beiden tenminste niet eerverlagend vonden. Nog sterker: naar de prins gaan was een eerzame stap. Een toch niet bepaald hoge officier als Alfonso ging zijn opwachting maken bij een veel hogergeplaatst persoon. Nogmaals merk ik op dat hij zich kennelijk in vooraanstaande kringen bewoog en niet aarzelde deze te benaderen, de zaak te ‘escaleren’. Hij moet dus de hoop hebben gehad dat prins Maurits zijn gedrag zou aanvaarden en hem bij Nicolaes Bruijninck zou aanbevelen. Hij zette een verticale eerrelatie in om zijn eerpositie te versterken. Of het zou helpen was maar de vraag. Maar evengoed zou een weigering van de prins hem eervol hebben kunnen ontslaan van zijn verplichtingen en beloften aan Catharina.

Al op de dag van vertrek, slechts enkele uren later, stuurde de gewaarschuwde procureur-generaal van het Hof van Holland bodes naar steden als Alkmaar, Leiden, Amsterdam en Haarlem om de autoriteiten op de hoogte te brengen van de vlucht. De vrijage was, zoals we zagen, algemeen bekend en het vertrek was nu ook niet bepaald heimelijk ’s nachts op een stil uur gebeurd. Ondanks Alfonso’s eerpositie was het vertrek aanleiding voor deze juridische actie.

Vlak buiten de Wittepoort te Leiden, maar binnen de Leidse vrijdom, overnachtte het paar in een herberg. De gebeurtenissen werden in opdracht van de Leidse stadsregering opgetekend. Uit deze bron komt het volgende relaas.

De procureur-generaal van het Hof, Gilles van Flory, had in de nacht van 17 op 18 december een Spanjaard en Catharina uit de bewuste herberg gehaald en naar Den Haag vervoerd “ter oorzaecke zomen zeijde, ende de gemeen fame ging” dat die Spanjaard haar had “ontschaect” en het “crijm van Rapt gecommitteert soude hebben”. De “fame” werd bevestigd in het rondschrijven van het Hof dat de schout van Leiden die avond al had ontvangen. De stadsregering achtte het noodzakelijk om de “Jurisdictie deser Stede te bewaeren” en dus om Alfonso eerst te ondervragen en aan de hand daarvan, op advies van de stadsadvocaat, te bepalen wat nu verder te doen stond “tot behoudenisse van des Stadts gerechticheijt”. Kennelijk was de stad Leiden beducht voor inmenging in de stadse aangelegenheden door het Hof van Holland.

De waard van de herberg werd ondervraagd. Die vertelde dat hij op die zeventiende, nadat hij het hek al had gesloten en de valbrug gelicht, toch nog een gezelschap had binnengelaten, bestaande uit een jonker, een juffrouw, een page, een meid en de voerman. Men wilde een kamer, een goed vuur en een maaltijd. De waard kende Alfonso, hij had hem weleens in Den Haag gezien. Hij vroeg of Catharina Alfonso’s zuster was, waarop Catharina antwoordde: ‘Nee ik ben zijn huisvrouw, we zijn sinds een maand getrouwd.’ De waard zei dat hij hier niets van gehoord had. Alfonso beaamde echter, dat het “heijmelijc off stillekens toegegaen was”, wat hij diverse keren herhaalde. De maaltijd verliep prettig, de waard zag dat zij met elkaar “goede thieren maeckte”. Daarna ging het paar naar een slaapkamer.

Zo rond 11 uur ‘s avonds arriveerden de procureur-generaal en zijn mannen. Alfonso stelde zich direct in handen van de bezoeker. Catharina was wat minder bereid de zaak zo snel op te geven: “Wilt ghij mijn lieff quetsen off doden, doet my van gelycken.” Alfonso werd vastgebonden en op een stoel gezet. Het meisje kroop bij hem op schoot, hem “cussende ende veel vrundelicheijts betogende”. Flory zegde toe dat Alfonso zou gebracht worden “op een eerlicke camer”, dus niet in de Voorpoorte van het Hof in Den Haag, en Catharina naar zijn eigen huis, waar hij haar blijkbaar wilde opvangen. Daarop verhoopte ze: “Och lieff, off wy tsamen op een plaetsse gevangen mochten blyven.” Beiden herinnerden de waard eraan dat “tgunt zy hem en zyne huysvrou aen taefel, vermaent hadden, te willen zeggen smergens voor haer opstaen geweest soude zyn, dat haer byslaepen op trouwe ende eere waere geschiet, ende zy malcanderen getroudt hadden ende voor zulcx hielden. ” Door de bijslaap was een in hun ogen eerzaam huwelijk tot stand gekomen. De tijdelijke oneer, de opgeschorte eer, die vanaf het moment van vertrek en de bijslaap had bestaan, was gerepareerd. Kennelijk speelde de katholieke opvatting van het huwelijk ondanks de voorschriften van 1580 nog steeds: wederzijdse instemming gevolgd door de bijslaap. Alfonso kwam echter toch terecht in de Voorpoorte van het Hof in Den Haag en legde daar zijn verklaring af.

De stad Leiden was niet blij met deze inbreuk van de soevereiniteit, van haar jurisdictie. De zaak werd gesust met de verklaring dat het hier ging om het “metter verscher daet bevindt gedelingueert te hebben”, waartoe artikel 19 van de Instructie van het Hof de procureur-generaal voldoende opsporingsbevoegdheid gaf.

 

Roijen, R. van, ‘Een kortstondig geluk’ Leids Jaarboekje 1947, 99-106.

Roijen, R. van, ‘Lief en leed in vroeger tijden (Aanvulling op L.Jb. 1947, bh. 99 e.vv.)’ Leids Jaarboekje 1949, 92-96.

 

Downloads:

NL-LdnRAL Archiefnummer 0501A Stadsarchief van Leiden (Stadsbestuur (SAII)), 1574-1816, inv.nr 1, privilegeboek D, folio 133 e.v. Zie voor een transcriptie van deze tekst: Elsevier, ‘Schaking van jufvr. Catharina Bruininck door Alfonso Cacho de Cantoulo a°. 1595’, De Navorscher. Nieuwe Serie 2e jaargang, 19 (1869), 229-234.

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5233.