Aleyt Pieters Jans Emmen en Aert Adriaenssoon van Gorcum

Geplaatst

Vorm:       Eigenrichting
Jaar:          1634
Gewest:    Staats-Brabant
Plaats:       Oisterwijk

 

Aleyt Pieters Jans Emmen (1613?-?) kwam uit een familie bestaande uit haar zuster, stiefmoeder en haar vader. Wat diens beroep was of welke sociale of bestuurlijke positie hij innam of tot welke eergroep hij behoorde, is niet uit de archieven op te maken. Dat geldt ook voor Aleyts pretendent, Aert Adriaenssoon van Gorcum (?-?). De betrokkenen woonden in dorpjes nabij Tilburg. Aert liet in juni 1634 in een memorie aan de Raad van Brabant beschrijven hoe hij de verhouding met Aleyt zag[1]. “Sedert eenige (de tijdsaanduiding ontbreekt- rh) geleden heeft goet gevonden in allen eerlijcken wijsen te vrijen en te solliciteren tot alliancie van huwelijck de voornoemde Aleyt Jans Peters dochter”. Volgens Aert bewilligde zij in een huwelijk. Zij hadden zich “volcomentlick verlooft”. Dat zal gebeurd zijn zonder medeweten van haar vader, want Aert zegt vervolgens dat zij “met haer vrije wille gegaen is vuijten huijse van haeren vader” om een solemneel huwelijk met hem te sluiten en als zijn huisvrouw in zijn huishouding te treden. Ze nam daartoe kleren en lijfgoed mee. Ze was nu ouder dan 20 jaar, dus “bequaem en gequalificeert” om te mogen trouwen. Hij beschrijft feitelijk hoe hij haar had geschaakt. Er is te weinig informatie voorhanden om deze eerste schaking te plaatsen in de schaking zoals beschreven in De Ontdekking, De Weigering of mogelijk zelfs De Overrompeling. Deze daad werd overigens onberecht gelaten, blijkbaar had haar vader hierover niet geklaagd bij justitie vanwege het tweede, veel zwaardere misdrijf van de gewelddadige ontvoering. Ze vertrokken in de nacht van 14 op 15 februari 1634. Via ’s-Hertogenbosch kwam het paar aan bij de pastoor van Vught, waaruit we mogen concluderen dat het paar katholiek was. Ze verzochten en kregen dispensatie voor het doen van geboden, “soo als in de quartieren aldaer veeltijts gewoonlijck is te geschieden”. De pastoor had uitgebreid de verantwoordelijkheden en plichten van het huwelijk besproken en gevraagd of zij hier was uit vrije wil. Aleyt zei dat niemand haar tot het huwelijk had “geinduceert”. Ze zou liever sterven dan het huwelijk achterwege laten. Of er nu een solemneel huwelijk zou volgen of niet, ze zou voor eeuwig voor God met hem getrouwd zijn en in “behoorlijcke huishoudinge” met hem treden. Ten overstaan van eerlijke en geloofwaardige getuigen, onder wie vermoedelijk een broer van Aert, namelijk Johan Adriaenssoon van Gorcum, waren ze gehuwd. Dit is nu een voorbeeld van wat ik een ‘katholieke’ schaking noem: het paar had besloten om te huwen en zochten een priester om dat voor God te bevestigen. Aert liet niets na om te schetsen hoe eerbaar hij heeft gehandeld; deze eerste schaking van februari 1634 was volkomen met Aleyts medewerking geschied. Er was niets aan de hand. Het huwelijk was rechtsgeldig en met wederzijds consent gesloten. Hij had legaal het gezag over Aleyt verworven. En als bewijs leverde hij de verklaring van de pastoor in bij de Raad, gedateerd april 1634, en een notariële verklaring van de getuigen. Die verklaarden dat ze bij het huwelijk aanwezig waren en dat het paar is gewezen op de onherroepelijkheid van het huwelijk, ook ondanks de niet gedane proclamaties. Ze constateren dat “voorgeschreven Bruijt in geenderlij manieren beschoncken, noch door inductie, of verleyt van ijemand, daertoe was gebracht”. Kortom, alles was geschied zoals dat behoorde. Zijn eerpositie als echtgenoot van Aleyt was volstrekt helder en legaal.

Aleyt had echter een iets andere versie, opgetekend nadat ze weer terug was bij haar vader, na de gewelddadige schaking. In de nacht van 14 en 15 februari 1634 kwamen Aert en Jan Gijsberts aan haar venster kloppen. Ze is toen na zijn aandringen buiten wil en weten van haar vader uit het huis van haar vader meegegaan. Hij bracht haar naar ’s-Hertogenbosch en naar Vught, waar ze op 15 februari 1634 in zoverre door Aert is “verabuseert”, dat voor de pastoor buiten weten, wil en consent van haar vader een “seeckere apparentie, schijnende te hebben forme van trouwe” plaatsvond. Een weinig overtuigend betoog, gezien de verklaringen van de getuigen. De waarde ervan is dat zij zich als onwetend opstelt, en dus onschuldig, als zijnde misleid. Van Vught ging ze naar Aerts huis in Enschot. Daar is zij door haar vader opgehaald en naar Heukelom, een dorpje dicht in de buurt van Enschot, waar ze woonde, gebracht, haar kleren bij Aert achterlatend. De kleren zijn omschreven als een zwarte lakense rok met een fluwelen lijfje, een gekleurde lakense rok met twee fluwelen banden, een blauwe met zijden koorden, een schort, hoed, enige mutsen en andere kleine dingen, wat dus een behoorlijke waarde vertegenwoordigde. Haar vader had haar in Aarts huis te Enschot verteld dat het huwelijk onwettig was. En in zoverre was dat juist, omdat Brabant nu in een proces van protestantisering na de verovering door de Staatse troepen verkeerde en de nieuwe leer ouderlijke toestemming vereiste. Ze kon nooit zonder zijn vaderlijke toestemming wettig getrouwd zijn. Haar eer stond op het spel: moest zij in schande leven of haar eer weer onder de bescherming stellen van haar familie? Ze koos voor het laatste. Aert bleef echter maar aandringen. Hij meende aan haar te merken dat zij hem nog steeds wel wilde. Daarop besloot de vader om haar tijdelijk onder te brengen in het Maagdenhuis[2] te Oisterwijk, enkele kilometers van haar woonplaats. We weten niet of deze collocatie als een straf moet worden opgevat of als een veiligheidsmaatregel[3]. Aleyt had al tenslotte een vrijage met Aert gehad en was vrijwillig met hem weggegaan. Zou die liefde dan opeens verdwenen zijn? Hoe dan ook ging de familie-eer boven haar persoonlijke eer. De hoogschout van ‘s-Hertogenbosch stelde dat Aleyt “onder pretext van dijen bij den voorscreven Aert Adriaensse nijet voorder verleijdt off in haere eere gecrenckt te worden” zich had teruggetrokken in het Maagdenhuis. Maar ook daar bleef hij haar tot haar ergernis bezoeken en aansporen tot terugkeer.

Beide versies van het gebeurde waren bedoeld om de Raad van Brabant te overtuigen van ieders eerzame bedoelingen. Zo’n memorie gaf de steller alle mogelijkheden om zijn eerpositie in de gunstigste termen te verwoorden. Ze tonen aan dat ze hun eer beschermden, in dit geval niet zozeer door de ander volkomen zwart af te schilderen, maar door het eigen handelen als oprecht en eerlijk te schetsen. Wat er ook gebeurd was, dat geen van beiden vond dat ze iets onoorbaars, iets verwijtbaars hadden gedaan. Aert wijst op zijn eerlijkheid door eerlijke getuigen, Aleyt op haar onschuld en onwetendheid. Over geslachtsgemeenschap spreken geen van beiden, waarvoor gezien hun tocht naar Vught mogelijkheden genoeg waren. Blijkbaar vonden zij dat niet opportuun om te melden of had die niet plaatsgevonden. Tenminste Aleyt was meerderjarig: 20 of 21 jaar. Op zich zou Aleyt zelf kunnen bepalen met wie zij omging en huwde, maar blijkbaar was haar vaders gezag van groot belang voor haar.

Aleyt was op 16 of 17 februari 1634, de dag na haar terugkomst in haar ouderlijk huis, in het Maagdenhuis te Oisterwijk gegaan om van het “importune” gedrag van Aert bevrijd te zijn. Aert kwam toch geregeld bij haar langs en sprak met haar om haar tot een huwelijk te bewegen. Ze had dit elke keer afgewezen en wilde liever sterven dan met hem trouwen, zoals ze het formuleerde, in weerwil van haar verklaring voor de pastoor van Vught. Omtrent halfvasten 1634, dat is medio maart, drong Aert met vier andere gewapende personen het Maagdenhuis binnen en troffen haar in de spinkamer. Zij moest meekomen want hij zwaaide met een missive van de schout van Den Bosch die hem toestemming gaf zo te handelen. Die missive heb ik helaas niet kunnen terugvinden. Of die echt was, is dus niet te achterhalen. Maar daar gaat het ook niet om, in de verwarring zal niemand even de tijd genomen hebben om die te lezen. De functie ervan was aan zijn actie legitimiteit en een zekere eerbaarheid te verschaffen. Hij pakte haar vast, met geweld, niettegenstaande haar uiterlijke wil om niet mee te gaan, zoals zij dat zelf formuleerde. Zij is toen naar buiten gesleept en gedwongen op de kar te gaan zitten, werd vastgehouden. Ze werd uit de Vrijheid van Oisterwijk weggevoerd, “crijtende om hulpe ende bijstandt”. Op haar roepen kwamen mensen op de ontvoerders af. Maar die dreigden te schieten en ook toen beriep Aert zich op het consent van de hoogschout van Den Bosch. Ze durfden niets te doen. Aleyt werd naar de herberg van Derk Aerts Nauwen in Udenhout gebracht, haar kleren kapot, haar lichaam “gefortseert”, een verwijzing naar het gebruikte geweld[4], niet naar verkrachting.

 

Een kaart uit het midden van de achttiende eeuw van het gebied waarin Aleyt met Aert begin 1634 rondtrok. Rechts van het midden ligt ‘Oosterwyk Vryh.’ Daaronder bevinden zich Enschot en Heukelum. Udenhout ligt boven Oosterwijk. Onder ‘Boisleduc’ en het ‘F. Isabelle’ ligt Vught.

Reis- en Handatlas (Amsterdam z.j.), folio 23. Brabant Collectie, vindplaats: Generaliteitsland Brabant/Oost/Oisterwijk, Kwartier van/ XVIII b (1).

 

In de rechtszaak die later in 1634 volgde, eiste Aerts advocaat dat Aleyt in diens huishouden komt en gaat leven in “alle eerbaerheijt soo echte lieden toestaet”. Dat was Aerts doel geweest van de schaking: herstel van de orde. Daarbij hoorde ook een andere, wat verrassender verzoek: haar vader moet hem verder niets meer in de weg leggen en ”te vreden sijnde hij impetrant de selve Jan Peters indien regarde te dragen alsoodanich respect ende eerbiedinge als een schoonsoon toestaet aen sijn schoonvader te doen”. Het lijkt moeilijk te begrijpen waarom Aert zo veel moeite deed om Aleyt in zijn huishouding te krijgen, tenzij we constateren dat het maken van beloften, het nakomen ervan, zeker inzake een huwelijk waarvan de gemeenschap weet had, steeds met eernoties verbonden zijn. Het voeren van een eigen huishouden was een belangrijke verworvenheid en verbeterde de eerpositie van beide echtelieden[5]. Welke andere redenen spelen, weten we niet. Hij eiste als huisvader haar als zijn echtgenote op. Hij ‘strooide’ zelfs uit dat ze hem graag zag, zij zou slechts door haar vader vastgehouden worden. Het gezichtsverlies moet pijnlijk voor Aert geweest zijn en mede geleid hebben tot zijn drieste daad. Was dit dan wel een schaking? De schout van ’s-Hertogenbosch zou het later een crimen raptus noemen. Vanuit het schakingsvertoog geredeneerd was dat het geval. Aert probeerde via het tegenvertoog te wijzen op het feit dat hij het gezag over zijn echtgenote van hem ontnomen zag door haar familie.

 

“Ad domum mariti”

Aert van Gorcum stelde in 1634 voor de Raad van Brabant vast dat door “quaet ingeven van eenige anderen”, te weten haar vader, Aleyt zich op 16 of 17 februari 1634 weigerachtig betoonde zich in zijn huishouden te voegen en te leven in “alle eerbaerheijt soo echte lieden toestaet”. Als zij bij hem ad domum mariti zou komen, zou zij haar kleren en sieraden weer terugkrijgen zodat ze die weer kon “jouisseren”. Hij kreeg toestemming van de Raad om haar en haar vader voor dat gerecht op te roepen. Die bleken niet tot andere gedachten te brengen omdat er geen kerkelijke proclamaties waren geweest. Aert vond dat echter geen ongebruikelijke gang van zaken en volhardde in zijn eis. Op 24 april 1634 stelde de Raad van Brabant hem in het gelijk en riep Aleyt op zich te begeven in zijn huishouden omdat ze gehuwd waren. Haar vader werd bevolen haar niet langer te onthouden aan haar echtgenoot. Ze konden voor een commissie van de Raad bezwaar maken. En die bewaren kwamen in juni 1634. Aert ging tegenverklaringen verzamelen, waaronder die van de pastoor en de getuigen van zijn huwelijk.

De tegenpartij eiste dat Aert zou worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten en schade wegens het wegvoeren van Aleyt, en de teruggave van haar kleren, dan wel de gelijke waarde in geld. De partij van Aert stelde daarentegen dat zij met hem uit haar huis is gegaan om in alle eerbaarheid met hem te trouwen, daartoe die kleren had meegenomen en uit vrije wil met hem was gehuwd. Het was dus injurieus, eerverkortend, dat zij was weggevoerd. Men ging uiteen met de opdracht ieders visie te beschrijven in memories, in mijn interpretatie: daarbij de gelegenheid krijgend om hun eerposities te onderbouwen en te versterken. Op 8 oktober 1634 deed de Raad van Brabant op grond daarvan uitspraak: Aert werd veroordeeld tot teruggave van de kleren die hij bij het wegvoeren had meegenomen of de waarde ervan. Zowel aan de roof van 14 februari 1634 als de gewelddadige uit het Maagdenhuis van Oisterwijk van eind maart 1634 wijdde de Raad in het vonnis geen woord. Ze lijken deel te zijn geworden van het decor waartegen de eis van Aert om haar tot zijn huishouden te dwingen en de tegeneis van teruggave van kleding zich afspeelde. We mogen hieruit afleiden dat in Brabant een huwelijk gesloten naar protestantse voorwaarden, dus inclusief de ouderlijke toestemming, de katholieke vervangen had.

 

[1] NL-HtBHIC Archiefnummer 19 Archief Raad van Brabant, inv.nr. 788.624; Z.A., ‘Schaking of een huwelijk uit vrije wil?’, De Brabantse Leeuw 45 (1996) 4 227.

[2] Het Convent van Bethlehem. Een klein begijnhof van 8 à 9 vrouwen, gesticht in rond 1500. Zie http://www.conventvanbetlehem.be.

[3] Wydooghe, B., ‘“Monsieur Remy que diable!?” Schaking en collocatie omstreeks 1740 – Rechtsgebied Ieper’, Ons Heem 56-3 (2003) 18. Collocatie is de Vlaamse naam voor deze actie, dus het elders onderbrengen uit bescherming.

[4] WNT: “fortse”.

[5] Roper, L., The Holy Household. Women and morals in Reformation Augsburg (Oxford 1989) oa 163-164.

 

Download:

NL-HtBHIC Archiefnummer 19 Archief Raad van Brabant, inv.nr. 788.624.

 

.