De familieruzie om Anna Henrietta Paul van Rammingen

Geplaatst

Vorm:       Familieruzie
Jaar:          1721
Gewest:    Staats-Limburg
Plaats:       Maastricht

 

“Niet moch vervoert ofte getransporteert”

Anna Henrietta Paul van Rammingen, gedoopt op 15 september 1705, was de enige dochter van de protestantse Hendrik Frederik Paul van Rammingen (overleden in mei 1707), brigadier in dienst van de Staten-Generaal en de katholieke Johanna Catharina Monnix uit Maastricht (overleden in december 1707). Haar vader had geen testament opgesteld. Haar moeder had dat wel gedaan en wees daarin haar broer Johan Baptist Monnix, haar zuster Anna Isabelle Monnix en Theodorus de Vaes, kannunik van de Sint Servaes te Maastricht, aan als voogden over Anna. Anna was gereformeerd gedoopt en zou in de religie van haar vader worden grootgebracht. Haar wachtte een groot fortuin uit de nalatenschap van haar ouders en haar adellijke familie van vaderszijde. In het dossier van deze zaak zit een paginalange lijst met goederen en landerijen die haar zouden toevallen. De voogden besloten Anna in een klooster in Luik onder te brengen.

De broer van haar vader, Hendrik Casimir Paul van Rammingen, (Paul van Rammingen is de familienaam) eveneens brigadier in dienst van de Staten-Generaal, maakte in 1709 bezwaren hiertegen bij de Staten-Generaal. In de eerste plaats was er geen gereformeerde voogd benoemd. Daarin moest worden voorzien. Ten tweede wilde hij dat haar voogden haar “sonder eenig uijtstel” terug zouden brengen naar Maastricht. De Staten-Generaal stemden in met de verzoeken en verzochten de Brabantse magistraat van de stad Maastricht hieraan uitvoering te geven. Anna Henrietta werd uiteindelijk ondergebracht in opnieuw een katholieke gemeenschap: het Bonnefantenklooster te Maastricht.

De anderen voogden wilden Hendrik Casimir niet toelaten als voogd, zoals blijkt uit een klacht die hij eind 1718 neerlegde bij de schout en schepenen van Maastricht. De reden waarom hij toen, na negen jaar, de zaak opnieuw aanhangig maakte, kan te maken hebben met het gegeven dat hij op de hoogte was gekomen van de plannen van de voogden met Anna. Hendrik Casimir meldt dat De Vaes en Monnix “self sig hebben laeten ontvallen van de pupille te willen uijthuwelijken ofte met de selve op d’eene ofte andere maniere t’handelen dat den suppliant (Hendrik Casimir dus -rh) niet verder daerinne te seggen soude hebben”.  Hij kon niet anders concluderen dat hun “handel en maniere van doen” tot groot nadeel van Anna zou strekken. Haar goederen zouden in verkeerde handen vallen. Daarom richtte hij zich tot de stedelijke magistraat met het verzoek de eerwaarde moeder van het klooster te verordonneren dat zij goed op Anna zou letten zodat “de voorseide pupille uijt het clooster niet moch vervoert ofte getransporteert woorden en daerinne te voorsien datter geen pastoor ofte andere priester bij mach koomen om deselve te konnen trouwen”, totdat de magistraat anders zou beslissen. De schepenen van Maastricht gingen hiermee akkoord.

De voogden moeten, zonder dat ik daar directe bewijzen voor heb, een jonge jurist bereid hebben gevonden om te helpen Anna buiten het bereik van Hendrik Casimir te houden. Servatius Gerardus van Aken (1693-1772) was afgestudeerd in de beide rechten, dat wil zeggen in het Romeinse en het canonieke recht. Hij was de zoon van Michaël Willem van Aken (1670-1742), burgemeester van Maastricht. Zijn moeder heette Elisabeth Clerx. Hij was katholiek. Welke relatie of verwantschap hij had met Monnix of De Vaes is niet duidelijk. Servatius zal zijn ingelicht over het verblijf van een gereformeerde erfgename in een klooster in zijn woonplaats. Hij bezocht haar enkele keren in 1720 en 1721. Blijkbaar was dat voldoende om haar ten huwelijk te vragen. Gezien het regime waaronder Anna leefde, zullen haar voogd en oom Johan Baptist Monnix geweten hebben van deze visites.

 

“Gefeliciteert”

Op 25 mei 1721 ging Servatius met Anna Henrietta en een zoon en dochter van Johan Monnix, dus neef en nicht van Anna, wandelen van het Bonnefantenklooster naar de “boompties” aan de Maas. Het gezelschap kwam langs het huis van de deken van het kapittel ‘der collegiale Kercke’ van Onze Lieve Vrouwe. De deken was een oom van Servatius. Ze gingen naar binnen en daar werd Anna Henrietta van haar neef gescheiden. Toen deze neef argwaan begon te krijgen, zocht hij haar en vond haar in gezelschap van anderen. Daar stond zij op het punt iets te tekenen. De neef raadde haar af dat te doen. Het gezelschap sloeg dat advies in de wind. De neef ging naar zijn vader en diens medevoogd De Vaes om hiervan verslag te doen.

Het papier dat zij tekende was de huwelijksakte. Zij ging met Servatius vervolgens met een chaise naar Tongeren om, volgens hem, daar voor haar kleren te kopen “en haer in staet te stellen om met fatsoen de visites van geluckwenschingen wederkerende tot Maastricht t’ontfangen”. Hieruit blijkt dat Servatius ervan uitging dat de terugkomst van Anna te Maastricht geen vragen zou oproepen, integendeel, met instemming begroet zou worden door de eergroep waarin hij verkeerde.

Monnix kreeg toestemming van de Maastrichtse schepenen om het gezelschap te achterhalen. Hij reed met zijn zoon en de broer van Servatius, die schepen van Maastricht was, en twee ruiters naar Tongeren. Maar daar stond de overheid niet toe dat ze het paar mee zouden nemen, omdat het rechtmatig gehuwd was. En toen bleek ook Monnix tevreden te zijn met de nieuwe situatie. Nog sterker: hij had “beneffens sijn soon, den Heere schepen van Aken, des informants Broeder, met alle teeckenen van genoegen over dit huwelijck (…) gefeliciteert ende de selve geregaleert met een bouteille wijn.” De andere voogd De Vaes liet via zijn bediende aan Van Aken zijn felicitaties toekomen. In een verklaring van juli 1721 aan de Staten-Generaal als reactie op Paul van Rammingens klacht, voegde Servatius nog een zinnetje toe aan dit relaas. Monnix en Servatius’ broer verklaarden dat zij “alle die movementen hadde moeten doen pro forma ende om redenene die men voor als nogh uijt consideratie wel wilt inhouden”. Dat wil dus zeggen dat Monnix een dubbelspel speelde. Enerzijds wendde hij boosheid voor en werkte hij samen met Hendrik Casimir Paul van Rammingen. Anderzijds zag hij met genoegen zijn nicht huwen met de ‘schaker’.

Uit het voorgaande en het verdere verloop van de casus kunnen we opmaken dat Servatius van Aken zijn juridische kennis gebruikte om de zaak samen met de voogd Monnix naar zijn hand te zetten. Hij was op katholieke wijze met Anna gehuwd, conform de bepalingen van het Concilie van Trente. Hij had een ‘katholieke schaking’ gepleegd, als het al een schaking was, gezien de medewerking van een voogd. Servatius maakte gebruik van de tegenstellingen tussen gereformeerden en katholieken in Maastricht, van de politieke situatie van ‘tweeherigheid’, waarin de Luikse bisschop en de Staten-Generaal de soevereiniteit over Maastricht deelden. Hij speelde het gegeven uit dat Hendrik Casimir nooit als voogd was benoemd. Servatius had de steun van zijn eergroep in de stad. Hij wist de machtsbalans met Hendrik Casimir in zijn voordeel uit te bouwen.

 

“Heijmelijcke, onbehoorlijcke en ongewoonelijcke streecken

Hendrik Casimir protesteerde pas in juli 1721 tegen de actie bij de Staten-Generaal. Zijn acties werden ondersteund door de voogd Monnix, die zoals wij weten dat pro forma deed. Hij stelde dat “seeckere Servatius van Aken, inwoonder van Maastricht van de Luijckse zijde” zijn nicht had ontvoerd, buiten het territorium van de staat had gebracht en meende dat hij met zijn nicht was gehuwd. Hij verzocht om plaatsing van zijn nicht onder zijn hoede of van haar andere voogden. Servatius mocht geen contact meer met haar hebben, zo eiste hij. Het Brabantse Hooggerecht moest geautoriseerd worden om de zaak af te handelen.

Het Hooggerecht sprak met alle partijen en deed verslag aan de Staten-Generaal. Daarin was naar voren gekomen dat als er een zaak zou zijn, deze volgens Servatius moest worden voorgelegd aan een geestelijke, katholieke rechter.

In augustus 1721 was er geen vervolg gekomen op deze acties, waarop Hendrik Casimir zich opnieuw tot de Staten-Generaal richtte, met het verzoek de zaak in handen te geven van het Brabants Hooggerecht en niet aan een geestelijke rechter. Dat zou volgens hem niet kunnen omdat Anna een onderdaan was van een gereformeerde staat en een kind van een gereformeerde vader. Hij verwees naar artikel 45 van het Echt-Reglement uit 1656, waarin staat dat geen geestelijke rechter buiten het grondgebied van de staat bevoegd is over deze zaak te oordelen. Hendrik Casimir Paul van Rammingen vond de actie een schaking, een “rapt ofte ontvoering”, tot doel hebbende Anna met “heijmelijcke, onbehoorlijcke en ongewoonelijcke streecken in het net te vangen”. Dat zijn termen die passen in het schakingsvertoog. Wat ook stak was dat Servatius van Aken na zijn ‘pretense’ huwelijk met Anna zich in de juridische strijd om haar vermogen bediende van de aanduiding nomine uxoris. Dat betekende dat hij sprak en handelde uit naam van zijn ‘echtgenote’, een kwalificatie die de tegenpartij vanwege de schaking ongefundeerd achtte. Van Anna Henrietta zelf vernemen we niets.

 

“Modo legitimo”

Op 24 juli 1721 reageerde Servatius van Aken, samen met zijn echtgenote, tegen de aantijgingen van haar oom Hendrik Casimir Paul van Rammingen dat hij haar zou hebben geschaakt. Tot aan haar trouwdag, 25 mei 1721, was ze in het klooster opgesloten. Het verzoek van 1718 van haar oom had ertoe geleid dat Anna nog nauwer werd geobserveerd. Servatius beschreef het lot dat Anna Henrietta moest ondergaan in het klooster. “Tot het uijtterste verdriet van haer Hendriette sij te nauwer wierd opgeslooten, en onder een seer schaers pensioen eerst van veertigh, en daer nae van sestigh Rijcxdaelders s’iaers en een schelling speel-geld s’weecks buijten genoeghsaeme liberteijt van met menschen te converseren in ’t voorseide clooster heeft moeten verblijven.” Zij werd gevangen gehouden totdat zij tegen haar genegenheid zou worden uitgehuwelijkt.

Laten we ons realiseren dat deze weergave, voor zover nog nodig, paste in het tegenvertoog. Niet alleen had Servatius een formeel juiste weg bewandeld om Anna te huwen, hij had haar zelfs uit haar benarde leefomstandigheden gehaald. Deze handelwijze werd later op zijn verzoek onderzocht door een aantal juristen, die hem, onder meer, op het punt van het ‘redden’ van Anna steunden.

Servatius meende dat hij Anna “op eene behoorlijcke wijse gerechercheert” had, dus zoals we in andere zaken tegenkomen een “eerlijcke vrijage” had ondernomen. Om zijn eerpositie kracht bij te zetten uitte hij zijn ongenoegen over het feit, dat Paul van Rammingen hem aanduidde als “eenen Servatius van Aken, even of hij van ‘t grauw was, ende listighlijck verzwijgende” dat hij licentiaat in de rechten was, zoon van een voor de derde maal regerend burgemeester en van welgestelde familie.

Daarmee beoogde hij een eventueel argument van standsverschil te weerleggen. Ook dat maakte deel uit van het tegenvertoog. Hieruit blijkt dat Servatius niet helemaal gerust was op de goede afloop. Hij had te maken met een gereformeerde overheid, die moest worden overtuigd van zijn rechtmatige optreden. Want als dat zou slagen, kon hij het beheer van Anna’s goederen op zich nemen.

Het paar had modo legitimo, op legitieme wijze, een huwelijk gesloten voor haar pastoor (die, zoals we zagen, de oom van Servatius was) met getuigen en na voorgaande dispensatie van de proclamaties. De oom had direct de andere voogden ingelicht. Die was van tevoren niet om instemming gevraagd omdat ze mogelijk tegen zouden zijn. Volgens het Concilie van Trente was toestemming van de ouders, laat staan van de voogden, vereist voor een geldig huwelijk. Op het niet vragen van die toestemming stond een boete of een censuur.

Servatius begreep dan ook niet waarom de voogden via Paul van Rammingen dit huwelijk voor een rapt wilden laten doorgaan, zeker nu ze al enkele maanden bij elkaar waren en Anna zwanger was. Hij kon niet geloven dat haar oom dit huwelijk teniet wilde doen. Zijn nicht zou dan door hem “in een euwige infamie” gehouden worden en zou niet kunnen profiteren van haar goederen. Het blijft merkwaardig deze argumentatie te volgen, terwijl we weten dat Servatius en de voogden Monnix en De Vaes samenwerkten tegen de ‘aangeboren voogd’ Hendrik Casimir Paul van Rammingen. Een ander bewijs voor de rechtmatigheid van het huwelijk was het “rode zegel”. Het paar had kerkelijke, dat wil zeggen katholieke dispensatie gekregen voor het doen van de proclamaties. Servatius’ handelwijze kreeg op 23 juli 1721 steun van een aantal Maastrichtse rechtsgeleerden. P. Hermes, P. Kerens, N. Ghijsen, P.G. Veugen en nog drie anderen haalden onder andere de rechtsgeleerde Anselmus aan, die meende dat een jongeman geen straf kan krijgen wanneer een jonge maagd “van selffs haar ten sijnen huijse begeeft ende haar toevlught tegens de harde tractementen van voogden neemt”. Er was volgens hen een legitiem huwelijk gesloten en de goederen van Anna moesten onder het beheer van haar echtgenoot worden gebracht.

 

“Het project”

Deze ‘schaking’ zou passen in de figuratie De Overrompeling, ware het niet, dat er zoals we zagen redenen zijn om te veronderstellen dat Monnix en De Vaes meer wisten van de voorbereidingen tot deze actie. Beiden bleven slechts pro forma hun rol spelen als voogden van Anna en onderschreven de acties van haar oom Hendrik Casimir. Hun dubbelrol blijkt ook uit een overzicht van het gebeurde dat Servatius op 17 oktober 1721 aan het Brabants Hooggerecht voorlegde. Daarin verklaarde hij dat Monnix in Tongeren tegen hem had gezegd dat hij veel respect voor hem had. Monnix had van Vaes dezelfde dag, 25 mei 1721, over de ‘schaking’ gehoord dat “hij Munnix daer van oorsake was”. Dat hij, Monnix, “die movementen alleen maer pro forma en dede om sijn devoir te acquitteren ten regarde van de Heeren Paul en Vaes”. Monnix had Anna op 25 mei 1721 uitgenodigd om te komen eten. Ze was toen naar zijn huis gebracht. “Waer van daen sij conform het project al lange te bevorens bij haer (niet Anna maar Monnix en Vaes -rh) gemackt gegaen is nae het huijs van de Heer Deken Clerxs”. En die was van tevoren verzocht om zijn huis te lenen voor de huwelijksplechtigheid. Monnix zou aldaar in aanwezigheid van zijn eigen kinderen hebben verklaard dat Anna gezien haar leeftijd de vrijheid had om haar eigen keuzes te maken.  Hij werkte dus enerzijds als voogd mee aan de rechtszaak maar anderzijds kon hij zich geheel vinden in het huwelijk en de wijze waarop dat tot stand kwam. En Vaes wilde graag van zijn voogdijschap af, zo blijkt uit dat overzicht.

Hendrik Casimir Paul van Rammingen had maar weinig kans op succes. Hij was gereformeerd en woonde niet in Maastricht voor zover ik heb kunnen nagaan. Hij kon dus niet over een eergroep beschikken die hem steunde in zijn streven. Zijn beroepen op de Staten-Generaal hadden geen effect op de status quo, waarin Anna Henrietta en Servatius als echtpaar in Maastricht leefde. Zij was buiten zijn gezichtsveld, ondanks zijn oproepen om haar te sekwestreren. Hij zou geen testamentair voogd zijn. Toch meende hij daarover dat dit een “questie is over een saeke waerbij hem het recht als oom wesende aengebooren, om het welvaert van sijne nichte waer te nemen ende sooveel als het doenlijck is repareren het ongelijck die haer in particulieren ende hem ten dien obsichte is aengedaen worden.” Hij achtte zich dus bevoegd om de “defensie van haer gesamentlijcken voorrechten voor soo verre de selve op eene onbehoorde maniere beleedicht sijn op te nemen”. De voogden streefden naar “het welvaert van hunne respective nichte ende dat het ongelijck die haar ende haare familie door dese vervoeringe is aengedaen worden soo veel als het mogelijck is mocht herstelt woorden.” Ze wilden dat Anna van Servatius wordt “gesepareert quo ad thorum et mensam en dat sij gestelt zij in de plaetse waeruijt men sij vervoert heeft.” Maar dat wilden de andere voogden helemaal niet.

In deze zaak komt de strijd van eer tegen eer goed naar voren, evenals de wijze waarop de bescherming van de eer van de partijen grotendeels in juridische termen en procedures geschiedde. De eergroep rond Servatius bleek uiteindelijk te sterk. Die profiteerde van het voordeel dat zij bestond uit vooraanstaande inwoners van Maastricht, zowel katholiek als bestuurlijk van aanzien. Anna bevond zich in hun midden. Het beheer van het grote vermogen van Anna was al in hun handen via voogd De Vaes. De machtsbalans viel uit in hun voordeel. Dus in sociaal en financieel opzicht hadden zij een sterke eerpositie ten opzichte van de tegenpartij. Hendrik Casimir Paul van Rammingen kon daar te weinig tegenover zetten. Een beroep op de regionale en landelijke overheid, de Staten-Generaal, richtte weinig uit. Hij maakte geen deel uit van de Maastrichtse hoge kringen. Zijn eerpositie bleek ontoereikend.

 

 

Download, ongeveer 20 pdfs per keer:

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 1).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 2).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 3).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 4).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 5).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 6).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 7).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 8).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 9).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 10).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 11).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 12).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 13).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 14).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 15).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 16).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 17).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 430 (deel 18).