Christine Coenegracht en Caspar Galliot

Geplaatst

Vorm:       Ontdekking
Jaar:          1711
Gewest:    Staats-Limburg
Plaats:       Maastricht

 

Op 13 februari 1711 dient Caspar Galliot een rekest in bij het Brabants Hooggerecht in Maastricht. Hij beweert enige tijd geleden een conversatie te zijn aangegaan en te frequenteren ene Christine Coenegracht, wees, oud 28 of 29 jaar en dus meerderjarig, en is begonnen haar te bezoeken en te visiteren. “In welk interval, tijdt en dagelijcks opwachten de verthoonder ondervonden hebbende dat de loffelijcke qualiteijten daer den Hemel deese Jonghe dochter mede begaeft hadde, als daer sijn haer verstandt, beleeftheijt, schoonheijt continuulijk soodanigh op sijn gemoet werckte,” is hij genoodzaakt geworden zich aan haar te geven, vrijwillig uit een oprecht gemoed, hopende dat het haar niet tegen de borst zou stuiten. Ze accepteerde en vereerden elkaar met ringen en mutuele beloften van trouw. Die beloften werd nog sterker door haar aangegeven door een brief die hij had gekregen waarin ze vroeg aan haar pastoor om hem te mogen trouwen. Toen zijn ze naar de pastoor in Wijck gegaan om in de “eerlijcken echten staet” te geraken, zoals ‘de profeten en patriarchen dat voorstaan’, maar voordat het zo ver was hebben haar vrienden de wacht gehaald en haar met geweld weggevoerd en genomen hebben, zulks met consent en permissie van beide hoogschouten, maar zonder bode of gerechtsdienaren. Hoe dat kon snapt hij nog niet. Die vrienden hebben niets met haar van doen en hun handelwijze zou in deze plaats van goede justitie niet getolereerd moeten worden. Daarom richt hij zich aan de heren nav dit gepleegde geweld en affront, om de vrienden van de bruid, zijnde haar broers en haar oom en ene Clairemont te dwingen de bruid te voorschijn te brengen en aan hem aanstonds te produceren, en in haar volle vrijheid en liberteit te stellen en om haar en de verthoonder de volgende dag te horen, of zo snel mogelijk als dit niet uit komt ”quia periculum in mora” om haar allerlei vragen te stellen die Galliot alvast formuleert: of ze niet wilden trouwen, of ze geen beloftes had gedaan etc en om aan de bruid voor te dragen hoe obligatoir dergelijke beloften zijn, hoe redelijk het is als ze uitgevoerd worden en hoe zware zaak het is iemand te prostitueren en zijn fortuin te empecheeren.

Galliot had een kopie bijgevoegd van een verzoek van Christine aan de pastoor om attestatie om met hem te mogen te trouwen.

Het Hooggerecht reageert op dezelfde dag: haar broers en vrienden moeten haar op vrije voeten stellen. Ze moet met hen en Galliot verschijnen. Christine reageerde aan het HBG met de opmerking dat zijn rekest veel onwaarheden bevat. Ze heeft wat aantekeningen gemaakt en verzoekt intrekking van wat de HBC had gevraagd. Maar het HBG verbood dit huwelijk totdat die daarin gevonnist heeft. Alle pastoors in de stad werd verboden het stel te huwen en dat zelfs te beletten.

Christine Coenegracht somde de onwaarheden van Galliot op. Hij is nooit bij haar thuis geweest; hij heeft wel een uitdraagster omgekocht die haar vroeg naar haar huis te komen; daar was hij en daar probeerde in haar gunst te komen. Hij had de uitdraagster haar laten bewerken om vaker bij haar te komen en daar Gal te ontmoeten, dus “Coppel te drayen”. Christine kreeg deze handelwijze door “ende siende dat de amusementen verder zouden gaan, heeft ze de suppliant afgedanckt.” Hij is haar toen brieven gaan schrijven, die ze onbeantwoord liet. Hij had een keer een gulden ringetje van haar hand ontweldigd en eiste die terug. Daarop schreef Galliot in zijn laatste brief, dat zij het terugkreeg, als hij al zijn vorige brieven van hem aan haar zou retourneren. Op 7 februari 1711 vond de ruil plaats, waarna hij zijn brieven gelijk verbrandde. Christine wilde toen weggaan, maar hij wilde met haar mee, wat zij hem verbood, maar hij bleef zeuren dat hij een half uurtje met haar in het huis van de uitdraagster mocht zijn, wat zij uiteindelijk maar toestond. Ze stonden wat te praten toen de uitdraagster aankwam zetten en riep dat haar familie haar wilde vangen, oplichten en mishandelen. Christine is toen naar binnen gegaan. Daar is ze zo met leugens is bestookt dat ze niet naar huis durfde. Ze bleef in dat huis om maar geen “affront op straet te lijden”, wat men haar wijs maakte dat haar zeker zou gebeuren als zij buiten kwam. Men vond dat zij haar vrienden niet hoefde te spreken, want zij was meerderjarig; dit gevoegd bij het verhaal van haar broeders meid die zei dat haar vrienden haar al hadden opgegeven en verlaten, ze hoefde hen niet meer onder ogen te komen. Zo hebben ze haar verder onder druk gezet, ook door haar iets te laten ondertekenen. Ze deed dat, omdat ze weg wilde gaan en om niet weer een nacht bij hen te moeten blijven. Maar na ondertekening mocht zij nog steeds geen familielid spreken. Haar ‘cipiers’ wezen erop dat “hoe dat sij nu een doghter van jaeren sijnde door de gepasseerde naghte geinfameert soude wesen, ende dien volgens veel beter soude doen haer met den suppliant t’engageren ende te trouwen, als wel den selven te abandoneren.” Haar vrienden konden haar dat toch niet beletten vanwege haar meerderjarigheid. Ze weigerde. Ze wenste ook schoon linnen en wilde daarom naar huis; dat gebeurde niet maar kreeg wel in een schone muts en werd weer overgehaald om naar de pastoor van Wijck te gaan. Ze deed dat uiteindelijk, in de hoop dat daar iemand haar uit deze situatie zou gaan bevrijden. Daar aangekomen bleken inderdaad haar vrienden daar te zijn, die haar redden. Zij riep dat ze nooit met Galliot had willen trouwen. Galliot was boos en bedreigde hen, pakte iets uit zijn jas; een bekende sprong ervoor om erger onheil te voorkomen; haar jongste broer is de wacht gaan halen, maar die werd weer weggestuurd;

Galliot beseffende dat Christine geen zin in een huwelijk had, is toen met de zijnen vertrokken, haar achterlatend bij haar vrienden, blij dat ze van diens lage listen was verlost.

Ze begrijpt niet hoe dan de suppliant zulke onzin had kunnen beweren in zijn request. Er zijn geen spullen uitgewisseld, hij had haar ring van haar gestolen; noch beloftes gegeven; ze wil dat graag met eed staven. Ze walgt min of meer van de methoden die hij gebruikte. Ze eist dat hij niet ontvankelijk wordt verklaard en de eisen afgewezen. En dat hij alle kosten betaalt.

Caspar Galliot bracht een getuige voor het HBG die op 26 februari 1711 verhaalde dat hij beide bij de goudsmid heeft binnen zien treden en zag ze naar Wijck gaan om zoals Galliot zei, te gaan trouwen. Christine stond daarbij en hoorde dat aan. De pastoor had volgens de getuige iets gezegd over “christijntje begijntje”, maar niet over dat ze een man wilde hebben. Wel dat zij antwoordde: als ik begijntje zou zijn kreeg jij geen geld, en nu wel.

Christine bleef in haar reactie van 13 maart 1711 bij haar standpunten, nu ze de opmerkingen van Galliot had bekeken, zodanig dat ze “de suijvere waerheijt en waere geschapenheijt van saecke in ’t lanck en breedt heeft vertoont, met presentatie van alle de aldaer genarreerde feijten met haeren deughdelijcken eede te bevestigen”. Ze verbaasde zich dat hij maar door bleef gaan, de hele wereld voorzag zijn “groot ongelijck en sekere condemnatie”. Hij had “sijn eijgene reputatie wat meer ter herten moeten hebben”. Want alles kwam zo in de openbaarheid “met wat ongeoorlofde, listige ende sinistere machinatien hij te werck heeft gegaen” om haar tot de trouw te krijgen. “Waer inne hij suppliant sigh des te meer flatteerde van goet succes, om dat hij van den beginne aff al bemerckt hadde, dat de rescribente niet van de vernufste was om sijne listen en lagen te konnen ontdecken soo als ander verstandige doghters met meerder resolutie souden gedaen hebben”. Ze sprak over haar eenvoud en “ingebooren schaemte”. Tussen haar en hem bestonden “geene behoorlijcke trouwbeloften”, “soo dat den suppliant sulx niet dan met de uijtterste quade trouwe in sijn requeste heeft durven poseeren”. Er zijn geen ringen uitgewisseld ‘op trouw’. De ring die hij heeft is tot twee keer haar “met force en knaphandigheijt…ontweldight”. Op weg naar Wijck had hij bij een zilversmid een ring gekocht, maar ook die kan niet als trouwring worden gezien, die was bedoeld “om daer mede de solemniteijten in de kercke te doen, soo het den suplliant maer hadde willen lucken van soo verre te koomen”. Ze heeft wel een briefje aan de pastoor van Wijck ondertekend waarin die verzocht werd om een attestatie om met de suppliant te trouwen. Maar zij heeft die niet zelfgeschreven. Ze heeft dat niet goed aan de rechters gezegd, want ze was ook onder de indruk van de hoge heren “als hebbende noijt geconverseert andere luijdens als van haeren slagh, en sijnde besonderlijck van een eenvoudige ende timide complexie waer van de heele gebuijrschap tuijgh kan geven”. Dat ondertekenen was gebeurd door de “captieusen en doleuse welsprekentheijt soo van den suppliant als van sijn geassumeerde matronen die bequaem waren om de onnosele rescribente alle haer goedt en bloedt te doen verschrijven.” En al zou er iets voor trouwbelofte geïnterpreteerd kunnen worden, dan nog zou ze daaraan niet gebonden wezen, omdat men haar daartoe “met bedrogh, listigheijt en menighvuldige leugens in t’een en t’ander gelockt en misleijt heeft”. Een huwelijkscontract hoort juist met vrije wil te geschieden, merkt ze op. Ondanks alles persisteerde Galliot dat hij haar wil trouwen terwijl zij daar totaal geen zin in heeft of daartoe aanleiding had gegeven. Een huwelijk dat met geweld en bedrog wordt aangegaan, zal in het paradijs niet geheiligd zijn en gedoemd wezen, door “de patriarchen verworpen, door de Propheten affgekeurt”. “Gedwongen trouw baert niets als rouw”, zo citeerde ze.

Tevergeefs zegt de suppliant dat zij met geweld van hem is weggenomen. Maar haar vrienden hebben haar niet gedwongen; hij is het die als eerste is weggegaan met de zijnen. De wacht was geroepen omdat hij dreigde het hart van aanwezigen bij de pastoor te doorsteken, dus hijzelf gebruikte geweld, niet zij! Haar oudste broer is gelijk die dag naar de schout gegaan en vertelde over het wegblijven van zijn zuster en dat er een gerucht liep dat zij met hem weg zou wezen. Hij vroeg om een bode want hij wilde haar niet met geweld weg halen, maar alleen weten of zij daar met eigen vrije wil was. Haar vrienden hebben zich dus voorbeeldig gedragen. Men moet het niet vreemd vinden dat men meerderjarige personen, zelfs vrouwen misleidt en dikwijls tegen hun wil op enige plaatsen amuseert en ophoudt, en handtastelijk te worden, de rescribent heeft zoveel zin gehad met de suppliant te huwen als “met den grooten Turck”.

Caspar Galliot houdt eveneens halstarrig vol in een reactie van 31 maart 1711 dat Christine geïnteresseerd in hem was. Hij meende dat zij hem een keer heeft laten roepen om 5 uur ‘s ochtends en dat hij haar thuis vond; een getuige moest worden opgeroepen om te bevestigen, dat Christine wat haastig vond, hem niet afsloeg, dat zij eerst een kleed moest maken, “ende haer niet wederom versocht heeft t’ontbieden ende daer gekomen sijnde haeren Ringh vrijwilligh aen Sr Galliot op trouw gegeven heeft.” Ook een andere getuige is opgeroepen om te bevestigen dat zij zelf vrijwillig het briefje om het rode zegel te gaan halen getekend heeft, “dewijl sij dien avont getrouwt woude sijn”. Ze vroeg nog om de aanwezigheid van een nichtje als “speelmeesije”, maar dat wilde ze toch niet, want het was al zo ver gekomen. De smid moest komen getuigen dat zij een zilveren trouwring bestelde voor “mijne liefste hier.” Dat zij, “Bruijt Christine Conegracht” die ring heeft gepast. Ook dat Caspar het briefje liet zien aan de pastoor te Wijck, die aan haar vroeg: “Christientie Begijntie” wil jij nu een man, waarop de bruid zei als ik een begijntje was geworden had jij nu geen geld van mij gehad. Hij zei voorts jij hebt geen vader of moeder en bent oud genoeg om het te beletten, ik laat de koster roepen. Toen kwamen de vrienden en wacht binnen op order van de hoogschouten. En dat Caspar toen op een vraag geantwoord heeft dat zij wel getrouwd zou wezen als die niet tussen beiden gekomen waren. Haar broer meldde dat hij de pastoor alle kosten zou vergoeden.  “Off sij deponenten aen de rescribente niet hebben voorgehouden en geseijt dese in substantie woorden: Gij moet met Galliot trouwen, aengesien gij een nacht met hem hebt gepasseert, gij zijt nu u eere ende reputatie quijt, tenzij gij met Galliot trouwt.” Galliots schulden werden gebagatelliseerd, heeft een kostelijke winkel, meer inkomsten dan schulden.

Galliot schreef in maart en april 1711 briefjes aan Christine, waarin hij zich wat beklaagt over haar desinteresse in hem. Hij voelt zich daardoor “elendigh ende verlaete mensch”. Hij geeft toe dat hij wel wat straf verdient, `maer u goetheijt moet niet naer verdinste straeffen maer in dese mattiere gebruicken genade dewile eenen minnaer, van liefde niet en weet wat hij doet”. Hij werpt zich honderdmaal op een dag aan haar voeten om die genade te bekomen. Hij belooft zijn “aldersoetste Engel” “alle sijn leven u te sullen eeren ende dienen met soo eenen ijver nde eerbiedigheijt als oeit creature op de werelt geeerdt ende gedint is geweest”. Hij eindigt met tranen in zijn ogen en hoopt dat “ghij mij sult de eere aendoen van mij een letterken aentwordt te schrieven”.

In een volgend briefje aan haar verzoekt hij haar hem te vergeven en de rechtszaak te stoppen, want het gaat hen beiden veel geld kosten, hij denkt aan haar en kust haar in zijn gedachten.

Hij verhaald in een ander schrijven hoe hij haar broer heeft gesproken, “gelick het een eerlijck man toestaet” met hem te spreken, niet om hem te sjagrineren, maar om hem “eere ende plaisir te doen” maar helaas tot zijn ongeluk en eeuwige schande liet die weten geen bescheid te doen, en wat Caspar zich verbeeldde met hem wat te willen drinken. Hij hoopt op haar begrip en een gesprek “gelooft mij dat het mij uitter herten sal leit sijn, als ick eens sal moeten sien dat ghij voor de wereldt u eere sult verloeren hebben ende u goet verguist hebben, denck eens hoe de vrinden u alsdan sullen tracteren.” Hij zal zijn laatste cent gebruiken om haar te mainteneren, “waar liefde is is alles”. Hoopt op haar vergiffenis want hij weet het ook niet meer. Hoopt op haar verstand, tegen slechte raadgevers in. 24 april 1711.

De nood was hoog bij Caspar, zo hoog dat hij een ander middel in de strijd wierp om Christine tot andere gedachten te brengen. Op 14 september 1711 gebeurde volgens de aangifte van haar het volgende. Caspar had “hem niet ontsien heeft met eenighe assistenten op den 14. deses, de rescribente gaende met eenighe compagnie naar Lummel, op den Lummender Wech te weegklaegen ende approcheren, met eene gelaede pistoole in de handt, willende hij Galliot ende sijne assistenten, die mede haare wapenen uijttrocken, de Rescribente met gewelt enleveren, allen het welcke sijn faicten ende Baldadigheden, in eene Stadt van Recht niet tollerabel, maer anderen ten exempel in den hoochsten graedt behoorden gestraft te worden, soo versoeckt de rescribente dat aen dito Galliot stante hoc judicio geordonneert mach worden, te stellen cautie de non offendendo, alsoo sij Rescribente haar op straet, off alders alleen niet meer derfft betrouwen. Als een echte highway man probeerde hij haar te ontvoeren, doch blijkbaar zonder succes[2] maar ook zonder juridische gevolgen, althans daarvan zijn in dit dossier geen stukken te vinden.

Na veel heen en weer schrijven en ontkennen en daarop weer reageren komt het BHG op 17 december 1711 tot het vonnis. Er zal geen huwelijk komen en Christine moet wegens onbedachtzaamheid aan Caspar 1000 gulden betalen. Elk betaalt de helft van de proceskosten. Het gerecht motiveerde het vonnis met de constatering dat Christine zich diverse keren favorabel uitgelaten had in bijzijn van getuigen over Galliot om met hem te gaan huwen. Ze heeft daartoe wel degelijk haar ring op trouw aan hem gegeven. Zij heeft een briefje om een attestatie tot huwelijk getekend en is zonder dwang naar de pastorie gegaan. Op weg daar heen bij de zilversmid een ring gepast, bedoeld als trouwring; dat zij op de vraag van de pastoor: Christijntje begijntje wilde gij trouwen, zij met ja antwoordde. Ook nadat haar vrienden kwamen en zij terugreisde, zei, dat als die er niet waren, zij getrouwd zou zijn. Dus had zij gewoon met hem moeten trouwen. Zij wilde zijn insolventie als reden van geen huwelijk aanbrengen. Dat had zij best al veel eerder kunnen weten. Maar schepenen beseffen ook dat een huwelijk tussen beiden alleen maar schandaal en ergernissen oproepen, dus die gaat niet door, wel krijgt hij 1000 gulden compensatie.

[1] vervallen

[2] NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen, inv.nr. 526, daarin: Uittreksel uit het dingboek der schepenen van het Brabants Hooggerecht dd 18 september 1711.

 

Download, ongeveer 20 pdfs per keer:

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 1).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 2).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 3).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 4).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 5).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 6).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 7).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 8).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 9).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 10).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 11).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 12).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 13).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 14).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 15).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 16).

NL-MtSHCL Archiefnummer 20.091B Commissarissen-deciseurs Maastricht (rechterlijk), processen. inv.nr. 526 (deel 17).