Anna Magdalena van Rheede en Gerrit van Bevervoorde

Geplaatst

Vorm:       Eigenrichting
Jaar:          1589
Gewest:    Overijssel
Plaats:       Albergen

 

De Overijsselse edelman Gerrit van Bevervoorde (?-1597) kende Anna Magdalena van Rheede (1577-?) en haar adellijke ouders Hendrik van Rheede en Elisabeth gravin van Mansvelt[1]. Gerrit was kennelijk verliefd op haar, zoals we kunnen concluderen uit een gedicht dat hij twee jaar na de schaking voor en over haar schreef[2].

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Chanson voor Anna Magdalena van Rheede geschreven door Gerrit van Bevervoorde in 1591. Gepubliceerd in Verlouw (2009), 2. Het origineel bevindt zich in een album amicorum, waarschijnlijk oorspronkelijk van Margriet van Matenes, ca. 1580-ca. 1639. NL-AhGldA Archiefnr 0439 Huizen Waardenburg en Neerijnen, 1288-1999, inv.nr. 2118, 128, recto en verso.

 

 

 

Er is overigens ook gesuggereerd dat hij een relatie had gehad met haar moeder[3]. Misschien moeten we dit bericht plaatsen in het schakingsvertoog, waarin het paste de dader zwart te maken door hem andere slechte karaktereigenschappen toe te dichten. Gerrit van Bevervoorde had haar ouders en Anna in 1589 uitgenodigd voor een verblijf in zijn huis in Twente, ze gingen al langer vriendschappelijk met elkaar om[4]. Deze omstandigheid van het verblijf in zijn huis had een betekenis: de familie was zijn gast, genoot het ius hospitii en als zodanig had hij de eer om voor hen te zorgen en hen te beschermen. Gietman vermoedt dat hij om haar hand had gevraagd maar geweigerd was. In een verder niet van een context voorziene bron vond hij namelijk de volgende passage: “Anna Magdalena, dochter van Henrick van Rhede, en vrou Elisabet gravinne van Mansveldt, die hem doch hadden toegesegt”[5]. Wellicht had dit bezoek tot doel de weigering te bespreken. Van Bevervoorde moet toen al plannen hebben gesmeed om Anna desnoods tegen hun zin te schaken. In die zin was zijn uitnodiging aan haar ouders, zo lijkt het althans, een bewuste strategie om zijn doel, een huwelijk met het meisje, zo snel mogelijk te bereiken.

Op 28 september 1589 posteerde Gerrit van Bevervoorde rond middernacht enkele gewapende dienaren in en rond zijn huis[6]  Weemselo te Albergen. Hij kwam de slaapkamer van het echtpaar van Rheede binnen en meldde dat hij met spoed naar Arnhem moest en Anna Magdalena wilde meenemen. Haar vader protesteerde en zei dat hij dat niet zomaar kon toestaan. Bevervoorde liep naar de kamer van Anna, onderwijl gegrepen door haar moeder die hij ruw van zich afschudde en die flauwviel. Vader viel uit het bed, zowel om hem tegen te houden als om de moeder te “conserveeren”. Bevervoorde pakte het nog slapende meisje op, dat wakker werd en begon te schreeuwen. Hij gaf haar over aan een andere man die haar naar buiten naar een gereedstaande wagen bracht. Bevervoorde ging terug om kleren voor Anna te halen. Haar vader smeekte om haar teruggave, dat hij anders maar doodgeschoten wilde worden. Zo gaf hij uitdrukking aan de ontering die zijn gezin, zijn familie onderging: liever dood dan de schande moeten dragen. Bevervoorde deed de deur van de slaapkamer op slot, stuurde zijn personeel weg en deed de poort van het huis toe. De planken van de loopbrug werden weggehaald. Met het huilende en jammerende meisje reed hij naar Arnhem. De ernst van de daad onderstreept Sloet, die in 1880 over deze zaak een artikel publiceerde, met deze opmerking: “Van Bevervoorde sloeg geen acht op “eher, eerbaerheit und vrommicheit, insonderheit den adellijken personen competerende, en voornamelijk het ius hospitii”[7]. Ook dit recht op bescherming en verzorging van zijn eigen gasten schond hij door het wegvoeren van Anna. Met andere woorden, de ontvoering was een schandelijke daad.

In de zaak van Van Bevervoorde speelde de vraag voor welke rechter hij nu moest verschijnen. We zullen die discussies laten voor wat ze zijn; het Hof van Gelre nam die rol op zich, ondanks het feit dat hij niet uit deze provincie afkomstig was[8]. Welke rechter of overheidsinstantie nu welke soevereiniteit bezat, was in discussie. Bevervoorde lijkt daar handig gebruik van gemaakt te hebben[9]. Hij beriep zich op het oorlogsrecht[10], wat door Prins Maurits werd betwist. Die schreef aan het Hof van Gelre dat dergelijke schandelijke stukken als schaking niet ongestraft mochten blijven.

Van Bevervoorde beloofde, toen Anna Magdalena aan zijn macht werd onttrokken, zich beschikbaar te houden, maar de volgende dag werd hij uit een schip gehaald waarmee hij wilde vluchten. Het Hof van Gelre besloot hem in de gevangenis van de Sint Janspoort in Arnhem op te sluiten, in weerwil van dat beroep op oorlogsrecht, “meer siende op de eerbaerheyt, die gemeine vernuuft ende ’t woert Gods, als op den gebruck des krieges”[11]. In januari 1590 ging de rechtszaak van start, waarbij Anna en haar moeder optraden als klaagsters. Naast straf eisten zij vrijlating van Anna en teruggave aan haar ouders. Dat ze zo lang in bewaring bij justitie was, wekte Sloets verbazing. Hij vindt dat zij was geschaakt en terecht bij justitie was, maar waarom werd zij dan niet aan haar moeder teruggegeven? Waarom moest dat door het Hof bevolen worden? Ze zou volgens Sloet nog een jaar in hechtenis blijven. Dat zijn inderdaad goede vragen. Was zij nu toch een toneelspeelster die met Bevervoorde een schaking had gefingeerd? Of was zij uit politiek-religieuze motieven opgesloten, als de dochter van een Spaansgezinde, adellijke, vooraanstaande katholiek?

Bevervoorde eiste op zijn beurt tal van zaken, waaronder van de klaagsters vergoeding van de kosten van zijn gevangenis. Hij wilde ook dat de zaak voor een militaire rechtbank behandeld zou worden, want hij had haar om militaire redenen ontvoerd als onderdeel van een strijdplan tegen de Spanjaarden. Hij was namelijk met voorweten van Parma naar de Staatsen overgelopen. Bevervoorde was dus niet alleen persoonlijk, als man, geïnteresseerd in Anna, maar ook als militair in de strijd tegen de vijand. Geredeneerd vanuit de machtsbalans tussen dader en tegenpartij is deze gang van zaken wel bijzonder te noemen. Deze politieke en militaire argumentatie gaf een extra dimensie aan het conflict tussen Bevervoorde en Anna’s familie. Volgens Fruin, zich baserend op Van Reyd, zag Bevervoorde de roof als een oorlogshandeling. Van Bevervoorde “bemantelde [de ontvoering] met een gewaand oorlogsrecht, als had hij, soldaat in Staatschen dienst, een jonge dochter van de vijanden buit gemaakt.”[12] Anna’s ouders waren koningsgezind. De mogelijke opdrachtgever stadhouder Adolf van Meurs, graaf van Nieuwenaar, zou hem hebben kunnen steunen, maar die stierf in oktober 1589 en kon dus het verhaal van Gerrit niet staven.

Op de dag van de uitspraak, 18 februari 1590, slaagde Van Bevervoordes tweede poging om te ontsnappen. Hij werd echter alweer snel in Lochem opgepakt. Begin 1591 werd hij in vrijheid gesteld, want de familie van Anna was bij een volgende zitting van het gerecht niet komen opdagen.

Het Hof van Gelre besloot in maart 1591 tot vrijlating en teruggave van Anna aan haar ouders. Bevervoorde moest alle kosten betalen. Wat betreft de ontsnapping uit de gevangenis werd hij “verwesen und relegeert” uit Gelre en Zutphen. Het stond iedereen vrij hem bij terugkeer te vangen en over te leveren “om alsdan tegen hem erkent the worden in gerurten saecken raptus et effractionis, wat nae der rechten dispositien sich eiges und geburen will”.

Van Bevervoorde vond zijn einde als geëxecuteerde op het schavot te Brussel op 17 oktober 1597. Er zijn discussies tussen Sloet, Nepveu[13] en Fruin[14] over de redenen voor die terechtstelling[15]. Het voert te ver om die hier te herhalen; wellicht werd zijn spel als een soort dubbelspion voor en achter de fronten ontdekt. Wel interessant voor onze inzichten is een aantal contemporaine commentaren. Nepveu citeert Van Reyd, die meent dat Bevervoorde zou zijn “onthalst om de gedane schaking, veellicht door mededrijven van de graaf Peter Ernst en graaf Carel van Mansvelt (broers van Anna’s moeder Elisabeth-rh) en van Verdugo (een Spaanse legeraanvoerder -rh), aan ’t selve huys gehijlickt sijnde.” Moeder en dochter stonden beiden in een venster en zagen hem sterven, om “haer gemoet te versadighen met wraake, want hij hadde hem ligtveerdiglijk beroemt bij beyde geslapen te hebben.” Nepveu acht het zeer wel mogelijk dat na de executie op “bevel der beleedigde moeder” de onteerde dochter een rok moest maken dragen van het kleed waarop het hoofd van Bevervoorde gevallen was. Fruin sluit de discussies af met de conclusie dat zowel Bevervoorde als Anna “onder ’s Konings bescherming gestaan, zoo zij al niet beiden’s Konings onderdanen waren. Het was dus een geval van raptus, onder de meest verzwarende omstandigheden. Hij had ook hier geen na-ijver van concurreerende rechtbanken in zijn voordeel. Het vonnis luidde zooals te wachten was, en moeder en dochter smaakten het genot van hem in zijn misdrijf op het schavot te zien boeten.”

Fruins opvatting laat ons in het ongewisse over wat nu Van Bevervoorde dacht en hoe die zijn eer tegen al deze verdachtmakingen en beschuldigingen verdedigde. De wraakzucht van de familie van Rheede was ongekend, het lijkt wel eerwraak. Fruin suggereert dat de schaking ernstiger werd opgevat dan het militaire en politieke dubbelspel dat Van Bevervoorde speelde. Het gegeven dat hij met voorkennis en wellicht instemming van de stadhouder, en dus de koning van Spanje, in Gelderland handelde laat zien dat er meer speelde dan een puur persoonlijk motief.

Gietman voegt toe dat de ouders, verbitterd door de schending – hij legt niet uit wat hij hiermee bedoelt, ik ga uit van eerschending van haar en haar familie, niet van verkrachting – van hun dochter, hem bleven achtervolgen[16]. De moeder bekeerde zich tot het katholicisme om Bevervoorde in de Zuidelijke Nederlanden voor het gerecht te krijgen. De reden voor deze daad zou volgens Gietman kunnen zijn dat hij om de hand van Anna Magdalena had gevraagd maar afgewezen was. Door zijn gewelddadig optreden dwong hij haar ouders alsnog tot instemming. De basis hiervoor is gelegen in dit verder niet door Gietman toegelichte citaat: “Geert van Bevervoerde to Wehmselo. Anno 1589 heeft hij ontvoert Anna Magdalena, dochter van Henrick van Rhede, en vrou Elisabet gravinne van Mansveldt, die hem doch hadden toegesegt, maer de moeder verbittert sijnde, heeft hem vervolgt, deselve hem t’Arnhem met recht weder affgenomen, ende eindelijck daerom paepsch geworden sijnde, toe Brussel hem gecregen, ende den 17 october 1597 doen onthalsen onder pretext mede van roverijen ende andere delicten”. Als aantekening bij een stamboom opgetekend, recent na de gebeurtenis, is de waarheidsgetrouwheid moeilijk te bepalen.

Nog eens deze gebeurtenissen analyserend is de vraag te beantwoorden hoe en met welke machtsmiddelen de schaking verliep. Gerrit en de familie van Rheede kenden elkaar al langer. Dat hij in Anna een huwelijkspartner zag, wat hem zou zijn geweigerd, is op zich denkbaar. Gezien de gewelddadigheid en de ontering door de schaking, terwijl haar familie genoot van de gastvrijheid van Gerrit, is het logisch dat die hem achtervolgden en hem voor een gerecht probeerden te krijgen. Daarbij deden zij een beroep op de hulp van hun eergroep. Zelfs de bekering tot het katholicisme van de moeder zou in dit kader begrepen kunnen worden. Dat hen dat gelukt is in Brussel is gezien hun koningsgezindheid ook te begrijpen. Aan de andere kant zien we in het gedicht een blijkbaar verliefde Bevervoorde. Hij zou de schaking op bevel van een gezaghebbend persoon uitgevoerd hebben. Zijn straf dacht hij te ontlopen door zich te baseren op militair recht. Hij zette een val voor de familie Van Rheede in zijn kasteel, daarbij de eer van zijn gasten verlagend. Hoe hij in Brussel is terecht gekomen is echter niet duidelijk. Of zijn schaking van Anna nu werkelijk een politiek of militair doel heeft gediend, afgezien van het ontnemen van een dochter aan een vooraanstaande familie van de vijand, blijkt nergens uit. Wat wel uit alle bronnen naar voren komt, zijn de wijzigende eerposities. De familie van Anna zag door de schaking haar eerpositie ernstig aangetast en heeft er alles aangedaan om die eer te repareren, en slaagde daarin met de executie van Bevervoorde en een huwelijk van Anna met een domheer uit Munster.

Van Nierop[17] stelt dat het bij ouders om meer ging dan “louter gekwetste familie-eer en geschade familiebelangen”, namelijk liefde van de ouders voor de dochter. Hij plaatst de felle reactie van de ouders van Anna van Rheede op haar ontschaking tegenover de constatering van Buchelius, secretaris van Reinoud van Brederode, dat sommige edelen hun kinderen zo koel bejegenden. Het een sluit het ander niet uit, maar de familie-eer zal een veel groter belang hebben gehad, wanneer die juist werd uitgedaagd door de jongeman of het paar. Een van de belangrijkste opdrachten voor ouders uit hogere standen was het goed uithuwelijken van hun dochter, op een wijze die betaamde en zou bijdragen aan de bestendiging van de goede reputatie van hen zelf en hun familie. Zeker bij een enig kind en erfdochter. De ouders van Anna zagen haar buiten hun toezicht verdwijnen, en daardoor verloren zij alle gelegenheid om haar eer te beschermen. Ze konden haar nu niet meer eerzaam uithuwelijken. Dat maakte de schande zo groot. Daar wijst de hartenkreet van haar vader ook op: dood mij maar, waaraan ik toevoeg: ‘dat is beter dan in schande te leven.’

[1] Eysten, J., ‘Van eene geschaakte joffer’, Nederland 64-1 (1912) 89-107, beschrijft deze zaak met veel details uit de bronnen maar ook met bedachte dialogen.

[2] Verlouw, J., ‘Magdalena, Magdalena. De liefde van Gerrit van Bevervoort bezongen in het album amicorum van Margaretha van Mathenesse’, Queeste 16-1 (2009), 1-14.

[3] Nepveu, F.J.D.,  ‘Gerrit van Bevervoorde, wegens de schaking van Anna Magdalena van Reede te Brussel ter dood gebracht’, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap 8 (1885), 29-44. Hij citeert Van Reyd (1650), een tijdgenoot van Van Bevervoorde, 39.

[4] Sloet, L.A.J.W., ‘Gerrit van Bevervoorde schaakt iure militari Juffer Anna Magdalena van Rheden in het jaar 1589’, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 2e reeks. 10e deel (1880), 259-292.

[5] Gietman, C., Republiek van Adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Utrecht 2010) 22 en 304 noot 84. Deze bron is te vinden in NL-AhGldA Archiefnummer 0908 Familie van Rhemen; Handschriften, inv.nr. 6d Genealogiarum liber IV, fol. 63v, in voce ‘Bevervoerde’. Dat kan dus een toevoeging van latere datum zijn.

[6] Gietman (2010), 225, Sloet (1880), Nepveu (1885), Fruin, R., ‘Het proces van Gerrit van Bevervoorde’, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. 3e reeks, 3e deel (1886), 131-132. De bronnen die Sloet noemt in noot 1 op blz. 61 van zijn artikel zijn digitaal raadpleegbaar via www.geldersarchief.nl. NL-AhGldA Archiefnummer 0124 Hof van Gelre en Zutphen, Civiel sententieboek, inv.nr. 4880 1576/1596, folio’s 142, 152, 154 en 164, welk nummer rechtsboven op de bladzijden is aangegeven.

[7] Sloet (1880), 261; Nepveu (1885), 30.

[8] Sloet (1880), 265.

[9] Haase-Dubosc, D., Haase-Dubosc, Ravie et enlevée. De l’enlèvement des femmes comme stratégie matrimoniale au XVIIe siècle (Parijs 1999), 64, 89, beschrijft dergelijke situaties in Frankrijk in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Klagers en beklaagden wendden zich om strategische redenen tot parlement, tot machtige edelen, tot de koning, tot de kerk, afhankelijk van onder wiens protectie zij zich hadden geschaard.

[10] Een dergelijke competentiestrijd speelde zich ook af in de zaak Adriaan van Rheede die in 1643 werd beschuldigd van een crimen raptus te hebben begaan tegen Anna van Veen. Hij claimde vervolging voor de krijgsraad, de magistraat van Utrecht wilde hem echter voor de eigen rechter zien verschijnen. De Utrechtse magistraat vond dat Van Rheede een ‘communia delicta’ had gepleegd binnen de Utrechtse jurisdictie, die een ‘privilegie Fori voor soldaten cesseert’. Zie Kemp, F.A. van der, ’T Gezag, de macht en de grenzen der militaire rechtbank in de Verenigde Nederlanden. Zevende deel (Amsterdam 1792), 18 e.v.

[11] Sloet (1880), 267.

[12] Fruin (1886), 131 e.v.

[13] Nepveu (1885), 29 e.v. Het betreft Van Reyds Historie der Nederlantscher oorlogen, begin en voortganck tot den jare 1601.

[14] Fruin (1886), 131 e.v.

[15] Sloet (1880) informeerde in Brussel bij het Algemeen Rijksarchief naar bronnen over de zaak zoals hij de bij Van Spaen had aangetroffen, maar dat leverde geen bewijs op dat Van Bevervoorde daar wegens de schaking was gexecuteerd. De archivaris merkte op: ‘Il y a donc, me parait il, lieu de douter que le renseignement, donné par Van Spaen, ait été puisé à des sources authentiques’. De inspanningen van de Brusselse archivaris beziet Nepveu kritisch: heeft hij gezocht waar het behoort? ‘Ik weet bij rijpe ondervinding wat ervan is nasporingen in Archieven te laten doen, die zonder een goed gevolg blijven en hoeveel beter het is zich ipsis oculis van den waren toestand te vergewissen.’

[16] Gietman (2010), 226 en 304 noot 84. Deze bron is te vinden in NL-AhGldA Archiefnummer 0908 Familie van Rhemen: Handschriften, inv.nr. 6d “Genealogiarum liber IV, fol. 63v, in voce ‘Bevervoerde’.

[17] Nierop, H.F.K. van, Van ridders tot regenten. De Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Den Haag 1984), 104.

 

www.geldersarchief.nl.: scans van NL-AhGldA Archiefnummer 0124 Hof van Gelre en Zutphen, Civiel sententieboek inv.nr. 4880 1576/1596, folio’s 142, 152, 154 en 164.

Sloet, L.A.J.W., ‘Gerrit van Bevervoorde schaakt iure militari Juffer Anna Magdalena van Rheden in het jaar 1589’, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 2e reeks. 10e deel (1880) 259-292.

Fruin, R., ‘Het proces van Gerrit van Bevervoorde’, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. 3e reeks, 3e deel (1886) 131-132.

Nepveu, F.J.D.,  ‘Gerrit van Bevervoorde, wegens de schaking van Anna Magdalena van Reede te Brussel ter dood gebracht’, Bijdragen en Mededelingen van het Historisch Genootschap 8 (1885) 29-44.