Catharina van Orliens en Johan Diederik de Mortaigne

Geplaatst

Vorm:       Eigenrichting
Jaar:          1664
Gewest:    Holland
Plaats:       Den Haag

 

‘Tegens haer danck alsoo’

Johan Diederik de Mortaigne (1638?-Szeged in Hongarije 1691)[1] stamde af van een vanwege het geloof gevluchte, Zuid-Nederlandse adellijke familie. Zijn grootvader Johan was hofmeester van de Staten-Generaal.[2] Die bleek bij zijn overlijden diverse huizen en landerijen te bezitten.[3] De vader van Johan Diederik heette Caspar Cornelis de Mortaigne de Potelles (1599-1647), generaal in dienst van het Zweedse leger, later in Hessische dienst. Caspar Cornelis sneuvelde aan het einde van de Dertigjarige Oorlog.[4]

Johan Diederik de Mortaigne was een bekende van justitie vanwege een geweldsdelict in 1663[5] en ongeregeldheden met vrouwen.[6] Soms wordt hij aangeduid met ‘jonker’, een predikaat dat overeenstemt met zijn adellijke afkomst. Hij afficheerde zich als kamerheer van de koning van Zweden. Christiaan Huygens meldde in zijn correspondentie over hem, na de schaking: ‘n’avois jamais eu fort bonne opinion de cet homme, mais je ne croiois pas qu’il fut abandonné jusqu’a ce point la’.[7] Johan Diederik de Mortaigne had dus geen al te beste reputatie. We kunnen hieruit ook opmaken dat hij zich in bepaalde kringen bewoog. Hij kwam in 1649 in het bezit van het slot Kromsdorf nabij Weimar. Zijn vader had het enkele decennia eerder verworven.

werd, niet helemaal terecht, na de schaking neergezet als een jongeman die zijn erfenis ‘met jeugdelycke optochten verdaen’ had, dus verbrast.[8] Die beeldvorming past echter wel in de publieke verontwaardiging en zwartmakerij jegens de schaker.[9] Zoals we in de andere figuraties zagen, werd de ‘slechtheid’ van de schaker conform het schakingsvertoog extra aangedikt door hem van liederlijkheid, van diefstal van goederen, van financieel wanbeheer te beschuldigen, of geruchten over zijn losbandige privéleven te verspreiden. Ik heb geen verwijzingen naar bewijzen voor Mortaignes spilzucht gevonden. Gezien de kosten van het inhuren van mannen en het hen tijdelijk in een herberg onderbrengen zal het hem niet aan een zeker krediet ontbroken hebben. De Duitse uitgever van nieuwsberichten Eberhard Happel suggereerde in 1692 een zekere standsgelijkheid tussen Johan Diederik de Mortaigne en Catharina van Orliens, want hij beschrijft de laatste als een rijke en van grote kwaliteit zijnde jonge vrouw en Johan als ‘einen nicht weniger vornehmen Herrn’.

Catharina van Orliens (1647-1680) stamde uit een familie die in de zestiende eeuw uit Frankrijk naar Zeeland zou zijn gevlucht. Haar vader Karel van Orliens (1607-1647) was schepen van Sluis. Haar grootvader David van Orliens (1570-1652) bouwde verdedigingswerken in dienst van de Staten. Via haar moeder Helena Cats (1620-1647) was zij een achternicht van Jacob Cats. Na het overlijden van haar ouders vond Catharina met haar broer en zuster een plaatsvervangend gezinsleven bij een tante. In januari 1664 meldde Philip Doubleth in een brief aan zijn zwager Christiaan Huygens dat Catharina van Orliens ‘grand bruit icy’ maakte, dat wil zeggen dat haar introductie in de Haagse toonaangevende kringen veel opzien baarde.[10] Ze mocht zich in de belangstelling verheugen van Reinier Pauw en Jan van Ruytenburg, heer van Vlaardingen ‘parmi un grand nombre d’autres mesme de condition’. Haar grote vermogen zal haar nog aantrekkelijker hebben gemaakt: drie ton goud.[11] Waar dat enorme vermogen vandaan kwam, is niet bekend. Jan van Ruytenburg en Reinier Pauw sloten in november 1663 een weddenschap af waarbij Pauw beloofde Ruytenburg een paard te schenken wanneer hij, Reinier, niet zou huwen met Catharina. Ook Johan Diederik de Mortaigne moet zich in de strijd om haar hand hebben gemengd. Zijn, Hans Jurriaen, die bij de schaking was betrokken,[12] zou tijdens de voorbereidingen tegen een wagenverhuurder hebben gezegd dat zijn broer ‘met een Juffrouw [sal] doorgaen’. Hij zei ook dat Johan Diederik de Mortaigne ‘vrijde en pretendeerde Juffrouw Orleans’.[13] Zijn ondervragers vroegen of hij

“alsdoen mede niet en heeft uijt sijn voorseide Broeder gehoort, dat hij omtrent de voorseide Juffrou niet veel opdede ende avanceerde, ende dat hij vreesende dat al sijn versoeck ende aenhouden te vergeeffs soude wesen, omdat de selve Juffrouw nergens toe wilde verstaen, dat hij derhalven geresolveert was met haer door te gaen, ende haer te vervoeren ’t sij met ofte jegens haer wille?”

Hans Jurriaen antwoordde dat hij begrepen had dat zijn broer echter ‘heel wel bij de selve Juffrouw stont’.[14]  Uit dit citaat komt goed tot uitdrukking hoe schaking en doorgaan volgens het schakingsvertoog buiten de wil van de jonge vrouw te plaatsen zijn. Volgens de gangbare opvattingen vervoerde de jongeman haar met geweld en tegen haar zin, of dwong hij haar zogenaamd vrijwillig mee te gaan, dus met hem door te gaan. Van een vrije wil van Catharina kon geen sprake zijn, wat Hans Jurriaen daarvan ook beweerde. Dat zij Johan Diederik volgens hem wel aardig vond, maakte deel uit van het tegenvertoog, dat geen enkele indruk op justitie maakte.

We weten niet of het Catharina zelf of haar familie was die hem afwees, of zelfs de moeite nam dit te doen. Dat de vrijerij van Johan Diederik weinig succes had, blijkt ook uit een opmerking van de eerder genoemde publicist Eberhard Happel. Die meldt ‘dass besagter Mortaigne offtmahls um die Jungfrau gefreyet, und darüber offtmahls seine Fortun und Mittel zugesetzt hätte, und dannoch nichts Fruchtbarliches aussrichten können’.[15] Toen duidelijk werd dat Jan van Ruytenburg eind maart 1664 met Catharina zou gaan trouwen, moest Johan Diederik snel handelen. En dat deed hij.

Op maandagavond 17 maart 1664 rond halftien kwam hij met een vijftal ingehuurde kornuiten naar het huis van de tante van Catharina van Orliens aan de Kneuterdijk in Den Haag.[16] De daders waren gemaskerd en droegen geweren en pistolen. Een van hen was als schipper verkleed. Die wist het huis binnen te komen omdat hij zogenaamd een brief van haar broer had voor Catharina, die hij haar persoonlijk moest overhandigen.[17] Hij werd naar haar geleid en gaf haar de brief. Hij ging achter haar staan en duwde haar de deur uit.[18] Catharina werd naar de gereedstaande wagen gedirigeerd, de verblufte dienstmeid en andere aanwezigen achterlatend. Ze kreeg een mantel over haar heen geworpen. Volgens latere versies conform het schakingsvertoog werd zij ‘met geweldt langhs de straete’ gesleept en kreeg een grote kwetsuur aan haar schouder; ‘door ’t stooten, en voortstouwen verseerende in de zijde, dat de Jonckvrouwe daer over seer sieck, en groote pijne, en smerte is lijdende, en door alle d’alteratie, schrick, en verbaestheijt, niet sonder ghevaer is, van in eene seer periculuese sieckte te vallen’. Deze theatrale beschrijving uit een pamflet benadrukte dat het doorgaan beslist niet met haar zin gebeurde, maar juist een gewelddadige roof betrof. Doordat ze op de wagen was gezet, was zij ‘tegens haer danck alsoo’ weggevoerd.[19] De toegesnelde omstanders kregen onder dreigementen van de daders het advies zich niet met de zaak te bemoeien.[20] De vijf volwassen mannen moesten ‘singende ende groot geraes’ maken om het erbarmelijk roepen van Catharina te ‘verdoeven’, terwijl zij Den Haag uit reden.

De gealarmeerde familie ondernam direct actie en verzocht aan het Hof van Holland maar ook de Staten van Holland, toevallig net bijeen in Den Haag, om een opsporingsbevel ad omnes populos, aangezien toen nog niet bekend was waarheen ze was vervoerd. Tegelijk zette de familie een premie van vierduizend rijksdaalders op het terugbrengen van hun nicht.[21] Het Hof van Holland had een prijs van vijfentwintighonderd guldens op het hoofd van Johan Diederik uitgeloofd en tweehonderd rijksdaalders per handlanger.[22] Frederik Rixen (1591-1673), raadsheer van het Hof,[23] was voogd van Catharina en kon dus in dubbele zin, zowel professioneel als privé, optreden.

De zaak werd al snel algemeen bekend en onderwerp van ontzetting en roddel. Zowel Johan Diederik alsook Catharina, zoals we straks zullen zien, kwam er niet goed van af. Een paar dagen na de roof bijvoorbeeld uitte Susanna Huygens, Christiaans zuster en de echtgenote van Philip Doubleth, haar verbazing over het ‘dollen en desperaeten desseijn’ van Johan Diederik.[24] Als hij haar juwelen zou hebben gehad, dan had hij er nog wel enig voordeel aan gehad kunnen hebben, zo meende zij. Het was zinloos om met zo veel geweld een jonge vrouw te ‘enleveren, daer was ommers geen apparentie toe, dat hij daer ooijt mee door sou raecken’. Ze merkte op ‘hoe sagt Mortaigne dese speelreijs bekoomen sal.’ Uit deze citaten van Susanna is op te maken dat de begrippen ‘met geweld wegvoeren’, ‘doorgaan’ en ‘speelreis’ werden gebruikt om hetzelfde feit aan te duiden.

In de nacht kwam het gezelschap van Johan Diederik aan bij een herberg nabij Alphen. Catharina wilde even alleen zijn.[25] Volgens de jurist Hendrik Brouwer, die in die tijd juist zijn De Iure Connubiorum aan het afronden was en de zaak kennelijk van nabij volgde, zonderde zij zich met de waardin af in een kamer.[26] Die deed de deur op slot.[27] Hij schrijft dat Catharina de waardin direct vertelde om uit haar kleding en loshangend haar niet af te leiden dat zij iemand van het volk was, een goedkope en lage vrouw van uitspattingen, maar een dochter van eerlijke ouders, eerlijke woonstede en goede geboorte.[28] Ze zei dat ze met geweld was ‘gestolen’, vandaar haar gescheurde kleren en betraande gezicht. Ze smeekte de waardin om haar bloedverwanten in te lichten. Uit dit relaas kunnen we opmaken dat ze deed wat ook Anna van Lawick, Aleyt Pieters Emmen, Catharina van Groll en Marie Anne Boulie de Beauregard direct na de roof deden: protesteren en hulp inroepen.

Vervolgens eiste Johan Diederik dat de waardin Catharina zou laten gaan, anders zou hij haar ‘doorschieten’.[29] Catharina weigerde op de kar te gaan zitten en werd alsnog daartoe gedwongen. Brouwer constateert dat dit optreden gewelddadig was omdat zij zich niet wilde laten opjagen als een dier. In plaats daarvan verkoos zij na bedreiging om vrijwillig mee te gaan. Brouwer was echter niet bij deze scène aanwezig en we weten niet hoe hij aan deze kennis is gekomen. Hij vervolgt: net boven Woerden ging het wagentje kapot. Ook daar liet ze bij een herberg haar tranen de vrije loop en trachtte ze de waard te zeggen dat ze met geweld was weggevoerd en dat hij dit aan haar familie moest vertellen.

 

Wending

Volgens de informatie waarover Hendrik Brouwer moet hebben beschikt, was Johan Diederik in Alphen begonnen op haar in te praten. Hij begon kennelijk in te zien dat hij Catharina voor zich moest winnen om haar tot medewerking te bewegen. Hij vroeg haar om vergeving als hij iets gedaan had wat zij niet had verwacht, maar hij kon niet langer zijn verzengende liefde voor haar beteugelen, of, zoals Brouwer dat schrijft: ‘se non potuisse amplius cohibere amoris, quo illam deperibat, furorem, non hoc iniisse consilium’. Hij had niet gepland haar te ontvoeren, maar om haar van haar bloedverwanten weg te halen die tegen hun huwelijk gekant waren: ‘ut raperet, sed ut illam eriperet consanguineis suis, quos sciebat suis nuptiis adversos’. Nu de zaak zover was gekomen, hing alles af van haar medelijden. Als zij hem niet zou aanhoren, dan zou hij aan de onterende galg door beulshanden sterven.[30] Zou hij ontsnappen dan zou hij naar een vreemd land verbannen worden. Hij had hierover vooraf nagedacht en besloten dat dood noch verbanning hem van deze misdaad af kon houden, het was veel erger zonder haar te leven. Als zij voor hem zou kiezen, dan zou hij een getrouwe echtgenoot zijn. Hij smeekte dat zij hem zou vergeven, anders zou zij de oorzaak zijn van zijn dood of verbanning.[31]

Brouwer geeft dus in tamelijk kleurrijke woorden zijn interpretatie van het gebeurde weer. Catharina noch JohanDiederik zelf hebben iets hierover losgelaten, althans ik heb geen andere bronnen voor deze weergave van de gebeurtenissen kunnen vinden. Maar laten we desondanks de situatie als volgt analyseren. Johan Diederik kan gedacht hebben dat zijn waagstuk zijn liefde voor haar ondubbelzinnig duidelijk zou maken. Door zijn dappere daad zou hij om haar zijn leven op het spel zetten. Hij wilde dat zij hem ging zien als iemand die zijn ‘vrouw’ terecht had veroverd. Hij koos voor een aanpak die ertoe moest leiden dat zij met hem ging samenwerken. Zijn taalgebruik, door Brouwer misschien geciteerd uit stukken of verklaringen van onbekende anderen, is doorspekt met eernoties. Hij legde zijn persoonlijke eer en dus zijn lot in haar handen. Zijn eer was zijn liefde voor haar en die had hem gedwongen tot, dat wil zeggen geen andere keuze gelaten dan, ontvoering. Hij onderwierp zich aan haar goedertierenheid. Zij moest beslissen over zijn dood of leven, eer of oneer. Johan Diederik besefte dat alle hoop op zijn eigen veiligheid daarin was gelegen dat Catharina zou getuigen dat zij uit eigen vrije wil was ontvoerd. Door zich aan haar te onderwerpen, dus haar genade af te smeken, moest dat lukken. Waarop hij die hoop baseerde is mij niet duidelijk. Geen rechter heeft op grond van een voor de dader positieve getuigenis van de dochter besloten de schaker een lichtere straf op te leggen. Verwijst Brouwer via Johan Diederik naar zaken die wel op deze wijze afliepen, maar nu behoren tot het dark number? Hoe dan ook, zo poogde Johan Diederik zijn eerpositie ten opzichte van haar te verbeteren.

Hij had nog een argument, dat echter nergens uitdrukkelijk zo in de bronnen over deze zaak is genoemd. Volgens de Politieke Ordonnantie van 1580 en een aanvulling daarop uit 1646 moesten alleen de ouders instemmen met een huwelijk, en niet voogden, grootvaders, ooms of andere familie. Catharina was sinds haar geboortejaar wees en had dus zelf een belangrijke stem bij de keuze van haar echtgenoot.

Catharina bleef eerst, volgens Brouwer, ‘dover dan een slang’ voor zijn woorden.[32] Dat leg ik uit vanwege de ontzetting over zijn daad, over de onterende positie waarin hij haar willens en wetens had gebracht, de onbeperkte macht die hij kon uitoefenen over haar, het volgens Brouwer aanwezige grote gevaar verkracht te worden. Ze zal niet vaak in een gezelschap van alleen maar vreemde mannen ’s nachts hebben rondgereisd, zonder andere vrouw, zonder familie of personeel. Maar toch moeten de woorden iets hebben losgemaakt bij haar, want aangekomen in Culemborg bleek zij mee te werken, en zoals we zullen zien, zelfs van harte. Brouwer verbaast zich over ‘mirari hic subit faciles faeminarum motus, & quam levi momento impellatur muliebris animus’, vrij vertaald: de vlottende gemoedsbewegingen van een vrouw en de makkelijke wijze waarop de geest van een vrouw wordt beïnvloed.[33] Zo gemakkelijk ging dat echter niet, want ze sloot een deal met Johan Diederik, zoals ook Brouwer beschrijft. Hij zou ervan afzien haar van haar maagdelijkheid te beroven, wat volgens Brouwer toch het voornaamste doel van ontvoering was. Dit was conform het schakingsvertoog, want Catharina moest onschuldig en eervol blijven. Brouwer meent dat Johan Diederik zich misschien had gerealiseerd dat toegeven aan het verzet van Catharina tegen haar defloratie in te ruilen was voor de belofte aan hem dat zij met hem zou huwen, nadat zij zich met haar bloedverwanten verzoend zou hebben.[34] Hieruit blijkt hoe Brouwer de door de omstandigheden veranderende machtsverhouding tussen dader en dochter ziet. Ze waren veroordeeld tot elkaar: zij tot hem vanwege haar maagdelijkheid, hij tot haar vanwege het behoud van zijn vrijheid. We zien Catharina door deze ommekeer niet langer de geschaakte maagd zijn, maar de – strafbare – helper van haar schaker worden. Of anders geformuleerd: waar vooraf aan Catharina’s ommezwaai sprake was van verticale eer in hun relatie, is die door haar medewerking horizontaal geworden. De eerpositie van Johan Diederik als haar beschermer en als ‘echtgenoot’ had, althans tijdelijk, de machtsbalans tussen beiden in evenwicht gebracht. Voor Catharina was haar eerpositie als geroofde dochter veranderd in die van echtgenote in spe. Als we dat zo mogen stellen, dan heeft zij haar maagdelijkheid als wapen met succes in de strijd geworpen.

Kon Catharina dan niet volharden in haar afwijzing van hem? Ik vermoed van niet; mogelijk kon zij niet accepteren dat zij straks Johan Diederiks dood op haar geweten zou hebben. Hoe dan ook veranderde zij van mening en van eerpositie, wat haar gedrag in Culemborg, zoals ik straks ga beschrijven, begrijpelijk maakt. Als zij wel bij haar afwijzing was gebleven, dan had ze direct bij aankomst in Culemborg over hem kunnen klagen, gelijk ook Brouwer meent. Zij had dan ook anders gereageerd op het verzoek van haar toekomstige echtgenoot Jan van Ruytenburg, die haar daar als eerste van de achtervolgers aantrof.

Johan Diederiks broer Hans Jurriaen stond in Utrecht klaar met een aantal wagens en voerlieden, om vermoedelijk daarmee naar de grens van de Republiek te vluchten. In Utrecht moet het nieuws van de roof al snel zijn doorgedrongen. Johan Diederik was in deze plaats niet onbekend, we mogen wel zeggen berucht, want hij had er gevangengezeten.[35] We weten niet hoe, maar hij moet vernomen hebben dat hij daar niet veilig zou zijn, want hij wijzigde zijn reisplan en koos ervoor om naar het graafschap Culemborg te gaan. In deze soevereine enclave konden hij en zijn gezelschap asiel aanvragen en in relatieve veiligheid de verdere gang van zaken afwachten. Vermoedelijk besefte hij wel dat zijn opvallende roof direct zou leiden tot een achtervolging. Zoals we straks zien was er nog een reden om naar Culemborg toe te gaan: hij kon daar rekenen op hulp.

Johan Diederik stuurde een knecht vooruit naar Culemborg om bekend te maken dat hij met een juffrouw, aan hem verbonden door trouwbeloften, uit Holland was ontweken en nu toegang vroeg tot het graafschap. Ondanks de gebeurtenissen van de dag en nacht ervoor blijkt hieruit dat het paar het eens was geworden.

Zoals gebruikelijk ging de magistraat het paar bij aankomst ondervragen op last van de graaf. Ze wilden uit Catharina’s eigen mond, dus buiten aanwezigheid van Johan Diederik, horen ‘off ’t selve was geschiet met haer consent.’ Van dit verhoor is een verslag bewaard gebleven. Daarin zijn de vragen en de antwoorden genoteerd: Heeft hij haar ‘met gewelt buijten haer kennisse doen aenleveren?’ Nee, ze wist dat ze ‘geanleveert’ zou worden, alleen niet precies wanneer. Ze dacht eerst dat het anderen waren die haar wilden enleveren, en daarom had ze zo geroepen. Klopt het dat vermomde personen haar op een wagen zetten? Dat weet zij niet meer, want het was laat in de avond. Heeft ze toen niet hard geroepen, waarop veel volk af kwam, en is zij tegen haar wil weggevoerd? Ze zegt weer dat zij met haar ‘goeden will geanleveert en mede gegaen’ is.[36] Met die informatie kon de ondervrager de graaf adviseren over het al dan niet toelaten van het paar wanneer de twee daar officieel om zouden vragen. En dat deden ze:

“Vertoonen mit behoorlicke Reverentie Johan Theodoor Mortagnie Camerheer van sijn coonincklijcke Majesteijt van Sweden ende Joffrou Catarina Orleans, dat sij supplianten naer lange conversatie de Affectien soodanich geaccresseert en den anderen bemint hebben zijluijde Eijntlijck mit haer vrijen wille uijt den Haegh sijn vertrocken, en sij joffrou Orleans geen Vader ofte Moeder meer hebbende continueerende inde voorseide affectie te samen tot een wettelick houwelick.[37]

Dat ze het nodig vonden te vermelden dat zij geen vader en moeder had, ondersteunt mijn suggestie dat Johan Diederik alles zette op het verkrijgen van de medewerking en instemming van Catharina. In Culemborg aangekomen ondertekende zij twee briefjes, althans de tegenpartij vermoedde dat ze dat daar pas deed. Een ervan was de trouwbelofte: ‘Ick ondergeschreven bekenne hiermede trouwbelofte te geven aan den Heere Johan Theodore de Mortaigne en niemand anders voor mijn mann te nemen. Catharina van Orliens’.[38]  Het andere briefje was aan Johan Diederik in Amsterdam geadresseerd en enige dagen geantedateerd ‘omme waer ’t mogelijk geweest deur quade ende valsche streecken de waerheijt van den saeck ende het schelmstuck bij hem begaen te verduijsteren ende verbloemen’, aldus het Hof van Holland in de sententie tegen hem.[39] De datum die erop werd vermeld, is 11 maart 1664. Een kopie van dit briefje is te vinden in het archief van de graven van Culemborg te Arnhem. Eigenlijk zou hier het origineel thuishoren, maar waar dat gebleven is, is niet bekend. Dus blijft er een kans bestaan dat dit briefje is gefingeerd. Het heeft niet de vorm van een notariële akte, noch is het gewaarmerkt door notaris of magistraat.

De tekst maakt gewag van een belofte, van een afspraak. Ik geef het hier integraal weer, in het Frans van die tijd:

“Monsieur, Cellecy servira pour vous assurer que la vostre escrite de la ville d’Amsterdam m’a este bien livree. Est que j’ay bien esté combattue devant que de me pouvoir resoudre à vous accorder ce que vous souhaittez de moy, mais comme je me fais donnée à vous par une promesse j’ay cru pouvoir m’hazarder sur les horribiles serments que vous avez fait de me demeurer fidele, c’est pourqouy je remettray mon honneur et ma personne a vostre conduitte, estant assurer que vous ne forez rien a mon prejudice ny qui puisse faire tort a mon honneur, d’abord que cellecy vous sera apportée et que vous l’aurez leue je vous prie de la vouloir brusler (brûler, rh) car je serois pas contente que l’on sceurt que je vous avez escrite de la sorte. CvO.[40]

Het lijkt erop dat zij met hem akkoord ging, waarbij zij hem haar eer toevertrouwde. Hij had blijkbaar al meerdere keren aangedrongen en nu gaf ze dan toe. Het woord ‘serment’ geeft de ernst aan waarmee hij te werk is gegaan, want dat betekent: een plechtige bevestiging van een eerder gedane belofte. Zij accepteerde dat, hoewel hij wel het briefje moest verbranden. De vraag blijft of er werkelijk sprake is van een geantedateerd briefje dat te Culemborg is geschreven om de claim van het paar van een langduriger relatie te bewijzen. Nu werd Johan Diederik wel beschuldigd van het antedateren, maar dit is ondertekend door Catharina. Zou zij werkelijk zijn gedwongen dit op te stellen? Of paste dit briefje goed in haar nieuwe eerpositie als aankomend echtgenote van Johan Diederik, zoals onderweg was overeengekomen? Al deze aanwijzingen maken duidelijk dat zij niet als passief en willoos voorwerp in het spel stond, maar actief meedeed in het machtsspel en de erehandel. Haar houding en gedrag waren aan het vervlechten met die van Johan Diederik, ze reageerden op elkaar. Dat dit briefje als geantedateerd terzijde wordt geschoven, past in het beeld en beleid van de tegenpartij; voor het paar had het wel degelijk een zekere betekenis.

Deze geschriften hadden een belangrijke functie. De graaf had ze, toen de Staten van Holland wisten dat het paar in Culemborg was, in kopie naar hen opgestuurd om aan te tonen dat hij te goeder trouw had gehandeld. De Staten reageerden met het zenden van twee gecommitteerden van het Hof van Holland naar Culemborg. Zij beargumenteerden deze stap met een belangrijke overweging die de machtsbalans tussen de vluchters en de familie sterk beïnvloedde. Ze stelden dat Hof ‘de Opper-voochdye over de voorschreve Juffrouw, ende alle pupille onsen Lande’ toekwam.[41] Met andere woorden: het Hof mocht van de Staten van Holland macht uitoefenen over wezen en dus over Catharina, daarbij, zo vat ik dat op, de macht van de voogden opzijzettend.

In brieven aan de graaf betichtten de Staten hem van het bevorderen van de rapt en stelden dat hij als helper strafbaar was. Hij kon zich niet verschonen achter de akten en brieven van Catharina die haar consent zouden bewijzen, omdat het consent van een minderjarige natuurlijk niet gold. En bovendien ‘Een juffrouw zo violentelijk gerapieerd […] can [niet] werden gedisponeert om acten te passeren’.

De wending in de relatie tussen Johan Diederik en Catharina betekende ook dat er niet veel meer in de weg stond om met elkaar de nacht door te brengen. Catharina is onder andere hierover na de schaking ondervraagd door het Hof, maar het verslag hiervan is opvallend genoeg weg.[42] Gezien de vele stukken die in omvangrijke dossiers bewaard zijn gebleven en het grote publieke belang van de zaak, bevreemdt het wel dat dit cruciale stuk verdwenen is. We weten iets van het besprokene uit een brief aan Christiaan Huygens waarin zijn zwager Philip Doubleth meldt dat zij aan het Hof had verteld dat zij gehandeld had uit medelijden, want Johan Diederik had haar op zijn knieën, ‘a deux genoux avec beaucoup de larmes’, gesmeekt zijn leven te redden.[43] We weten niet hoe Doubleth aan die informatie kwam, maar die onderbouwde wel het verhaal van Brouwer in dramatischer termen.[44] En ze zou zo ook haar maagdelijkheid hebben bewaard, terwijl ze tot Doubleths verbazing erkende twee nachten met Johan Diderik te hebben doorgebracht in Culemborg. Zonder gemeenschap te hebben gehad, want Catharina beweerde in dat verhoor dat haar ‘pucellage’ intact was gebleven.[45] Dit was een onderwerp van gesprek, van roddel; haar maagdelijkheid, dus haar eer, werd openlijk betwijfeld.[46] Volgens een dienstbode, de dochter van de waard Hoevenaar van De Gulde Leeuw te Culemborg, had Catharina toen zij haar hielp met uitkleden, gevraagd:

“off sij bij haer well wilde slaepen dat sij daerop affgaende ende te selve haer Moeder geseijt hebbende mit haer nachtgoedt nae boven is gegaen mit intentie om aldaer te slaepen doch dat sij boven comende deselve camer geslooten vondt dat sijs morgens Mortaigne ende Joffer Orleans bij malcanderen opt bedt heeft gevonden dat sij woondaechs snachts mede mit malcanderen op de camer sijn geweest is dat sijs morgens des donderdaechs tusschen 7 en 8 uijren op de camer comende de voorseide Mortaigne all op was.[47]

 

Achterhaald

Het paar en de helpers hadden dus asiel gekregen van de graaf. Die had geen enkele reden om geweld te vermoeden. Maar toen kwam Jan van Ruytenburg, Catharina’s beoogde echtgenoot, met enige ruiters uit Utrecht om hem over de violente en gewelddadige rapt te onderhouden.[48] De graaf geloofde hem niet, want hij vond hem iemand zonder ‘caracter’, zonder enig mandaat of kwaliteit. Hij had geen officieel schrijven bij zich waaruit zijn formele status bleek, noch had hij andere bewijzen voor zijn beschuldiging dan alleen zijn woorden. Het argument dat die ruiters hem juist wel tot ‘caracter’ strekten, want een hoge regering zou hem nooit soldaten hebben meegegeven, werd niet aanvaard. Jan van Ruytenburg vroeg of hij Catharina kon spreken, maar zij weigerde hem te ontvangen. Ze schreef hem: ‘Monsieur. Ne trouve pas strange que ne je vous veux pas voir. Et ne songe pas c’est Mr Mortaigne qui me le defend mais c’est moy mesme qui se veut pas avoir, a cause que je ne le trouve pas bon’.[49] Tijdens dat verhoor van het Hof zou ze zeggen dat ze dat deed om hem te redden van een mogelijke ‘coup de pistolet a travers la teste’ door Johan Diederik.[50] Dat was niet helemaal ondenkbaar, gezien diens bereidheid tijdens de tocht uit Den Haag en te Alphen om mensen neer te schieten, en gezien het feit dat Van Ruytenburg ook nog eens zijn concurrent in de liefde was. Haar breuk met Van Ruytenburg was definitief. Of beter gezegd: hij zal zich door deze dubbele afgang zeer in zijn eer aangetast gevoeld hebben. Dat Catharina hem geen reden opgaf, heeft met haar eerpositie van doen: nu zijzelf had besloten en publiek gemaakt met een ander te huwen, had ze hem niet langer nodig. Ze formuleerde dat zo door te stellen dat het nu Johan Diederik was die haar beschermde en dat zijzelf de keuze had gemaakt om Ruytenburg niet te zien. Ook deze actie bewijst de wending: als zij nog steeds van Johan Diederik wegwilde, was toch dit een uitgelezen kans.

Ze wilde overigens wel haar familie spreken. Die had ze wel wat uit te leggen. Over de relatie tussen die familie en Johan Diederik is veel minder op te merken. Nergens is vermeld dat hij zich op de hoogte hield van de stemming bij de tegenpartij. Hij dwong Catharina niet tot het schrijven van briefjes om haar familie te smeken om huwelijkstoestemming. Dat moest bijvoorbeeld Marie Anne Boulie de Beauregard wel doen.

In Culemborg vond hij enige hulp in de personen van de graaf, diens stalmeester Chevalerie (we kennen zijn voornaam niet) en Frederik Hendrik baron van den Boetselaer, heer van Langerak (1626-1674). Waarom deze naar Culemborg was gegaan, wordt niet duidelijk. Zou hij als kennis van Johan Diederik vooraf zijn ingelicht? Hij beval hem advocaat Jacquet in Den Haag aan om zijn zaak te behartigen. Johan Diederik schreef Jacquet namens ‘Madame & Moy’, maar kon hem geen retouradres geven ‘car pour fortes raisons je suis obligé à me tenir caché’. Hij moest zijn brieven maar aan Boetselaer sturen. Boetselaer vermeldde in zijn introductiebriefje aan Jacquet dat uit de bijgesloten kopieën van de verklaringen van Catharina, zoals hierboven weergegeven, bleek dat zij met haar instemming uit Den Haag was weggegaan ‘ce qui sans doute facilitera l’accommodation de Monsieur de Montaige’.[51] Hij verwachtte dat door dit bewijs een verzoening, een accommodatie tussen Mortaigne en haar familie zou bespoedigen. Boetselaers handelwijze riep de ‘indignatie’ op van de Staten van Holland. Hij moest de geheime verblijfplaats van Mortaigne bekendmaken, anders zou hij ‘aenstondts metter daedt de indignatie doen gevoelen.’ Boetselaer werd opgepakt en moest zijn verhaal doen voor de Staten. Die besloten hem daarop te ontheffen van zijn ritmeesterschap, en een paar weken later werd hij door het Hof van Holland wegens medeplichtigheid ook nog voor vijf jaar verbannen.[52]

Johan Diederik kon ondertussen in Culemborg met Catharina wachten tot het rumoer was verstomd. Maar dat gebeurde niet, want de familie had een onverwacht groot machtsvoordeel: in maart 1664 waren de Staten van Holland en de Staten-Generaal in Den Haag bijeen,[53] die samen met het Hof van Holland grote politieke druk gingen uitoefenen ten gunste van de familie en uiteraard van de openbare orde. Had Mortaigne dit niet beseft? Was dit een inschattingsfout? Of had hij gehoopt op snel succes? Het was dus voor de familie en Catharina’s voogd Frederik Rixen, raadsheer bij het Hof van Holland, een kwestie van afwachten, want hogere machten waren al aan het werk. De graaf van Culemborg werd gedwongen tot het separeren van Catharina en Johan Diederik en tot het in bewaring houden van de laatste. Toen dat maar aarzelend gebeurde, voerden de Staten de druk op en stuurden militairen, mede vanwege de al langer bestaande irritatie over de hulp die deze enclave (en andere) bood aan bankroetiers, schakers en andere criminelen. De graaf had tegen ‘de wil van de staet, de gerapieerde pupille, onder pretext van haer vrije wille, die sy om verscheyde redenen niet en hadde’ in Culemborg gehouden ‘en bij den rapteur […] doen blijven’. Catharina stond onder opzicht en oppergezag van het Hof van Holland, dat had de graaf zich moeten realiseren.[54]

Vervolgens verschenen namens het Hof en daartoe gelast door de Staten van Holland de gecommitteerden en raadsheren Cornelis Fannius en Willem Goes, die de onderhandelingen met de graaf aangingen. Later arriveerden ook nog de raadsheren Rixen en Strijen in Culemborg. Toen Catharina op bevel van de graaf in de handen van de familie was gesteld, verklaarde Rixen dat ‘den goeden heer [de graaf, RH] voor sijn eerlijcke beleeftheden te bedancken’ was.

Mortaigne wist via een achterdeur, volgens de berichten,[55] vermomd als melkster en met een melkkan op zijn rug, het kasteel en ook Culemborg te verlaten, geholpen door Chevalerie.

 

Vergiff

Wat gebeurde er met Catharina en Johan Diederik nadat ze van elkaar waren gescheiden in Culemborg en hij heimelijk de stad had verlaten? Catharina’s oom en voogd Rixen sprak haar zonder andere aanwezigen in het huis van Cornelis Hoevenaar, secretaris van Everdingen en schepen van Culemborg, waar zij was ondergebracht. Hijvroeg ‘of sij dan Mortaigne hebben wilde’, althans dat liet Hoevenaar, die dit hoorde, zo vastleggen.[56] Als ze dan tijdens de schaking publiekelijk geacht werd geen wil te hebben, dan had ze die in de besloten onderhandeling daarna wel. En ondanks haar minderjarigheid kon zij, en dus niet Rixen, beslissen of zij met Johan Diederik een formeel huwelijk zou willen sluiten. Ze vroeg nog wel bedenktijd, vermoedelijk om er eerst zeker van te zijn dat de graaf haar nog steeds als asielzoekster beschermde. Rixen liet haar die tijd, want hij wilde haar niet met geweld of tegen haar dank wegvoeren (sic!). Catharina wilde wel haar andere familieleden zien, en daar wachtte de voogd maar op. Een juffrouw overgekomen uit Utrecht zou haar verzorgen en een oogje in het zeil houden.

Ondertussen merkte Hoevenaar dat Catharina ‘wel te vreeden was’. Hoevenaar had haar horen zeggen ‘dat sij Mortaigne noijt wilde verlaeten, maer geresolveerd was met hem te trouwen, En dat sij wel een Jaer langh brieven van hem ontfangen hadt, & vantevooren haer geseijt was dat Mortaigne met haer soude doorgaen, soo dat sijt wel geweten heeft dat Mortaigne sulcx inde sin hadde’. Een dienstmeisje wier getuigenis ook is vastgelegd, had haar zelfs horen zingen.

Toen de graaf haar niet langer wilde, kon of mocht beschermen, werd het Catharina duidelijk dat ze moest vertrekken. Ook haar inmiddels aangekomen familieleden, haar tante, broer en zuster, probeerden haar dit duidelijk te maken. Hoevenaar meldde gehoord te hebben dat Catharina tegen hen zei: ‘’t schijnt ick nu vertrecken moet, maer men brenckt mij daer gij wilt ick sal Mortaigne niet verlaeten & eer ick een ander trouwen wilde Ick sou liever een glas vergiff drincken of alle woorden van gelijcke sin’. Het eerdergenoemde dienstmeisje bevestigde dit, en voegde eraan toe dat ze ‘mit hem naede Sweeden trecken’ wou. Mortaigne kon wellicht als kamerdienaar van de Zweedse koning op diens bescherming rekenen. Daar zou het paar veilig zijn; misschien hadden ze dit reisdoel samen besproken.

Een andere indicatie voor de nu warmere gevoelens tussen beiden is op te maken uit een besluit van de Staten van Holland van 2 april 1664, dus een week na de beëindiging van de schaking.[57] Daarin werd hen ‘alle hoope afgesneden omme oyt ofte oyt met den anderen te leven’. Zij mochten geen contacten onderhouden

“met den voorschreven Rapteur, om in tijden ende wijlen met den selven noch te trouwen, met ronde verklaringe dat ’t voorschreven Hof ’t selve nimmermeer soude konnen aen sien ofte gedoogen, maer haer ende de voorschreven Rapteur echter alomme vervolgen ende die becomen hebbende naer verdiensten doen straffen, datmen haer oock in sulcken cas niet een Stuyver van haer goederen tot haer onderhoudt soude laeten volgen.”

Catharina moest zich houden aan het ‘seste articul van de keuren van Zeelandt, tegen de vrouwpersonen met haer rapteurs trouwende, geëmaneert.’[58]

Nadat zij weer onder het toezicht van haar familie stond, wist die haar te overtuigen niet naar Zweden te gaan. Ze huwde in 1669 in Sluis met een goede partij: Cornelis Pompe van Slingelandt (1646-1682), heer van Dordsmonde, kapitein ter zee en later schepen en burgemeester van het Vrije van Sluis. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren. Catharina overleed in 1680.[59]

Johan Diederik werd door het Hof van Holland op 31 juli 1664 bij verstek veroordeeld tot eeuwige verbanning en zou indien hij terugkeerde de doodstraf krijgen. Met het zwaard overigens, in overeenstemming met zijn hogere maatschappelijke positie. Zijn helpers werden eveneens berecht. Drie van hen waren gevangengenomen. De een, een Waal genaamd Gousardt, aangesteld als lakei, werd waanzinnig en niet veroordeeld;[60] de ander, Roeloff Goldenstege, een via een Amsterdamse makelaar als stalknecht ingehuurde schoenmaker uit Oldenburg, die niet meer gedaan had dan op de uitkijk staan, werd eind mei 1664 veroordeeld tot de strop en opgehangen. De andere helpers werden voor eeuwig verbannen.[61] Tegen zijn broer Hans Jurriaen[62] eiste de procureur-generaal eveneens verbanning en confiscatie van zijn goederen; hij was toen nog voortvluchtig, maar werd later gepakt. Mortaigne vluchtte uiteindelijk naar Bremen, waar hij werd achterhaald. De deurwaarder van de Staten die naar Bremen was gestuurd om hem op te pakken, kon niet voorkomen dat Mortaigne met de hulp van het gemeen wist te ontsnappen. Bij thuiskomst werd deze man, Cornelis Geesdorp genaamd, door de krijgsraad gedeporteerd en onbekwaam tot de krijgsdienst verklaard,[63] volgens de jurist Besier ook infamia notatus, eerloos.[64]

Mortaigne bleef weg. In 1667 verzocht hij om pardon en toestemming om weer in Holland te komen. De Staten meldden hem dat ‘int voorseide versoeck niet kan werden getreden’.[65] Mortaigne verkeerde in Oost-Europa als militair bevelhebber, was van 1680 tot 1690 commandant van een van de grootste vestingen in Europa, die van de nog steeds bestaande Petersburg in Erfurt. Als commandant van de Hongaarse stad Szeged sneuvelde hij aldaar in 1691.[66] Het graafschap Culemborg werd zwaar gestraft voor de hulp aan de schaker. Het verwoesten van poorten en vestingwerken,[67] het gedwongen onderhouden van een paar compagnieën soldaten, en het beloven dat er nooit meer criminelen werden beschermd en op eerste verzoek moesten worden uitgeleverd, geven weer hoe het nietige Culemborg door het machtige Holland werd aangepakt: een fraai voorbeeld hoe de staat aan zijn eigen eer uitdrukking gaf. De Staten van Holland en West-Friesland vaardigden in augustus van dat jaar een verbod uit op het verhuren van pinken en schuiten voor het vervoeren van personen over zee naar plaatsen, steden, provincies, landen en rijken zonder toestemming van de Gecommitteerde Raden in Den Haag en Hoorn; ook mocht er aan niemand, van welke kwaliteit ook, een boot verhuurd worden dan wel een persoon vervoerd worden zonder voorafgaande melding en toestemming van de genoemde Raden. Dit op het verbeuren van het vaartuig en eeuwige verbanning van schipper en matrozen. Als de reis ook nog eens ‘tot naedeel ofte praejuditie vanden Lande in ’t gemeen’ plaatsvond, dan wachtte schipper en bemanning de doodstraf, afhankelijk van de ernst van de zaak.[68] Dat laatste maakte de regeling wat overbodig, want het helpen van de schakers was al verboden en kon leiden tot die doodstraf.

Ten slotte waren de gebeurtenissen rond de rapt van Catharina aanleiding voor de Staten-Generaal om ‘gelijcke onheylen’ te voorkomen. Daartoe werd op advies van het Hof een commissie aan het werk gezet.[69] Ik vermoed dat deze opdracht pas in 1751 leidde tot het plakkaat tegen weglopen van jongelui.

 

[1] http://de.wikipedia.org/wiki/Kaspar_Kornelius_Mortaigne_de_Potelles. Hij wordt ook wel aangeduid als Hans Diederic of Johan Theodoor.

[2] De hofmeester was belast met het organiseren van ceremoniële ontvangsten voor de Staten-Generaal en regelde het onthalen en huisvesten van buitenlandse gezanten.NL-HaNA Toegang 1.10.92 De Mortaigne, 1639-1761, inleiding, 11.

[3] Heringa (1961), 510-512; meer over de familie Mortaigne 507-525.

[4] Pruim (1968), 53-86, 55 en noot 9; zie ook de Duitse Wikipedia: http://de.wikipedia.org/wiki/Schloss_Kromsdorf, en aldaar ook http://de.wikipedia.org/wiki/Kaspar_Kornelius_Mortaigne_de_Potelles over Johans vader.

[5] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5271.10.

[6] Pruim (1968), 55 en noot 10.

[7] Huygens (1893), 51, brief 1223 van 28 maart 1664 door Christiaan aan Lodewijk Huygens.

[8] Pruim (1968), 55.

[9] Z.a. (1664-6).

[10] Huygens (1893), 16, briefnr. 1205 van 17 januari 1664.

[11] Pruim (1968), 54.

[12] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.11.

[13] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.11, bevat de vragenlijst; het verslag ervan is te vinden in NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5276. In andere casussen is de pretendent de man met wie het huwelijk stond te gebeuren, dus die al een relatie met een jonge vrouw onderhield. .

[14] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5276.

[15] Happel (1692), 720.

[16] Z.a. (1664-6). Zie voorts ook Z.a. (1664-3); Langendoen (2014). Zie ook voor een Duitstalig relaas van iets latere datum: Beern (1709), 516-583.

[17] Z.a. (1664-3), 3.

[18] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.12, intendit tegen Mortaigne.

[19] Pots (1664).

[20] NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359, brief van 20 maart 1664 aan de graaf van Culemborg.

[21] NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 97, 18.

[22] Pruim (1968), 57.

[23] Van der Aa (1852); http://resources.huygens.knaw.nl/repertoriumambtsdragersambtenaren1428-1861/app/personen/7062; Huygens (1983), 53, noot 3.

[24] Huygens (1893), 44 e.v., briefnr. 1220 van 20 maart 1664 door Susanna Huygens vanuit Den Haag aan Christiaan Huygens.

[25] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.21, intendit (tenlastelegging) tegen Mortaigne.

[26] Warmelo (1967), Deel II, 86.

[27] Pruim (1968), 56-57.

[28]honestis parentibus, honesto loco, in re splendida natam’, schrijft Brouwer, zie Warmelo (1967), Deel II, 85.

[29] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5657, sententie Mortaigne 31 juli 1664.

[30] Een edele behoorde vanwege zijn rang, zijn eerpositie, met het zwaard te worden geëxecuteerd en niet met de strop.

[31] Van Lennep verhaalt op eenzelfde wijze deze dialoog in zijn Een schaking in de zeventiende eeuw (1850). Hij lijkt dus Brouwer te hebben gelezen.

[32] Warmelo (1967), Deel II, 86.

[33] Warmelo (1967), Deel II, 87.

[34] Warmelo (1967), Deel II, 92: ‘sub conditione, ut caetera omnia ex voto & nutu raptoris ageret, matrimoniumque cum illo, pacatis prius cognatis utriusque & affinibus, ritu solenni conficeret. Fides ergo habeatur puellae’.

[35] Z.a. (1664-6), 5; Pruim (1968), 77, noot 11. Er is volgens Pruim niets te vinden in de Utrechtse archieven over deze gebeurtenis.

[36] Zie voor een kopie van deze dialoog NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403.

[37] NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403, bevat een kopie van dit verzoek.

[38] Pruim (1968), 62.

[39] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5657.

[40] Pruim (1968), 63, die in deze tekst leest dat Catharina ‘op grond van haar belofte, haar eer en haar persoon aan hem toevertrouwt.’

[41] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 97, 27.

[42] Pruim (1968), 66-67.

[43] Huygens (1893), 48, brief van 27 maart 1664. Philip Doubleth was heer van St. Annaland, ontvanger-generaal van de Unie. Hij was gehuwd met Susanna Huygens (1637-1725), zuster van Christiaan Huygens; Pruim (1968), 67.

[44] Pruim (1968), 66.

[45] Pruim (1968), 67 en 71.

[46] Susanna Huygens noteerde dat Catharina’s maagdelijkheid nu ‘licht beschadigd’ zou zijn, zie Langendoen (2014). Die verwijst naar Huygens (1893), 44 e.v., maar in de enige brief die zij in die periode schreef aan haar broer, is deze passage niet te vinden. Wel merkt Philip Doubleth in zijn brief (nr. 1222) van 27 maart 1664, 49, aan Christiaan Huygens daarover iets op, naar aanleiding van haar bekentenis aan het Hof van Holland dat ze twee nachten met Mortaigne had doorgebracht. De eerste nacht zou een kamermeisje in en uit hebben gelopen. De tweede zou verlopen zijn zonder getuigen, maar ‘soo den suppliante segt, mesme sans luy avoir demandé la moindre chose au prejudice de son honneur, comme elle l’a confirmee par serment solemnel, mais la depravation du siecle enclin a croire plustost le mal que le bien du prochain rend cecij d’un peu difficile digestion a plusieurs, pour moy je m’en rapporte a ce qui en est.’

[47] NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403.

[48] Ook een koetsier, genaamd Nicolaes, in dienst van de prins van Tarente, had zich gemeld bij de graaf, maar ook hij werd heengezonden wegens het niet kunnen bewijzen van de gewelddaad of het hebben van een speciale orde of last van een bevoegde instantie. Zie Pruim (1968), 60, en NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 97, 51.

[49] Pruim (1968), 59.

[50] Pruim (1968), 67.

[51] Brief is weergegeven in NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 97, 31-32.

[52] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 5657, 21 mei 1664. Straf: van zijn ritmeesterschap ontheven, verbannen voor vijf jaar van Holland en West-Friesland, en de kosten van het Hof betalen.

[53] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 5272.12.

[54] NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359.

[55] Wijn e.a. (1794), 76.

[56] NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403.

[57] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 97, 52.

[58] NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359; zie ook Tonckens (1962), 41.

[59] Langendoen (2014).

[60] Besier (1852), 182.

[61] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5657; alle sententies zijn aldaar te vinden.

[62] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.11, intendit (tenlastelegging) uit 1665.

[63] Van Aitzema (1670), 152.

[64] Besier (1852), 182.

[65] NL-HaNA Toegang 1.10.92 Mortaigne, de, inv.nr. 38. De Staten hebben Zweden tevergeefs verzocht hem uit te leveren; Ten Raa (1921), 545.

[66] Duitse versie van Wikipedia, lemma Kaspar Kornelius Mortaigne de Potelles.

[67] Maar niet uitgevoerd volgens Ten Raa (1921), 544.

[68] Van Beaumont (1664).

[69] NL-HaNA Toegang 3.01.04.01 Staten van Holland na 1572, inv.nr. 97, 83. Of deze commissie ook een relatie heeft gehad met de opstellers van de door het Hof later in 1664 afgekondigde Provisionele Interdictie is mij niet bekend.

 

 

Downloads, ongeveer 20 pdfs per deel:

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 1).

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 2).

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 3).

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 4).

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 5).

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 6).

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 7).

NL-AhGldA Archiefnummer 0370 Heren en Graven van Culemborg, inv.nr. 2359 (deel 8).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr 5271.10.

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.11 (deel 1).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.11 (deel 2).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.21 (deel 1).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5272.21 (deel 2).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5276. (Verbod vervoer van geschaakte personen)

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5657 (deel 1). (Sententies)

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5657 (deel 2). (Sententies)

NL-HaNA Toegang 1.10.92 Mortaigne, de, inv.nr. 38. (Terugkeer Johan Diederik geweigerd)

NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403 (deel 1).

NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403 (deel 2).

NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403 (deel 3).

NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 12548.403 (deel 4).

NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 97 (deel 1). (Rol Boetselaer)

NL-HaNA Toegang 1.01.02 Staten-Generaal, inv.nr. 97 (deel 2). (Rol Boetselaer)

Pamflet Knuttel 8946 Aanpak Culemborg

Pamflet Knuttel 8947A Opsporing

Pamflet Knuttel 8949 reactie Gld

Pamflet Knuttel 8951 Demolitie Culemborg

Pamflet Knuttel 8952 Opsporing Mortaigne

Pamflet Knuttel 8953 Advies Hoog Mogenden

Pamflet Knuttel 8954 Resolutie 2 april 1664

Pamflet Knuttel 8955 Geesdorp

Pamflet Knuttel 8957 Bremen

Pamflet Knuttel 8958 Vervoersverbod

Pamflet Knuttel 8959 “Beklagelicke” samenspraak

NL-UtrHUA Archiefnummer 1001 Inventaris van het archief van het huis Amerongen, 1405-1979, inv.nr. 2731

In dit inventarisnummer is opgenomen een memorie uit 1664. Hierin staan de reacties van de graaf van Culemborg op de komst in maart 1664 van de vertegenwoordigers van de Staten-Generaal, de Staten van Holland en het Hof van Holland zoals opgetekend door vermoedelijk diplomaat Godard Adriaan van Reede (1621-1691), heer van Amerongen. Toegevoegd in maart 2021.