De mislukte schaking

Geplaatst

 

Vulpius, C.A., De mislukte schaking, tooneel-spel in één bedryf, 1793

 

Ferdinand is verliefd op Emilia Woudenberg. Hij had haar in 9 weken 6 brieven geschreven maar geen antwoord gekregen, zo verwijt hij haar. Emilia probeert zich te verdedigen, maar Ferdinand gaat daar niet op in en noemt haar “een trouwelooze”. Emilia vindt dat zij “deze mishandeling” niet verdient.      Ferdinand is bezeten van het kaartspel en vergokt geregeld geld. Hij vervloekt zich daarom. Hij vindt dat Emilia net als speelkaarten een bedriegster is.

Dienstmeid Karolina van de familie van Emilia verwijt hem dat hij niet bepaald goed is omgegaan met Emilia. Hij had haar een brief gestuurd met zijn portret, maar hij had per ongeluk een speelkaart meegestuurd. Emilia vond dat “eene vuile spotternij en viel bijna in flaauwte”. Dan ontvangt hij een briefje van haar, maar hij verscheurt het ongelezen, neemt aan wel te weten wat erin staat. Raapt de stukken weer op, leest flarden. Dan komt Emilia weer binnen om de speelkaart ‘schoppenvrouw’ terugbrengen. Ferdinand zegt dat kaarten en zij hem ongelukkig maken. Emilia reageert op haar beurt met te zeggen dat hij en deze kaart haar ongelukkig maken. Ferdinand beklaagt zich, hij weet zeker dat zij een menigte aanbidders heeft. Haar geluk brengt hem tot wanhoop. Emilia: dat moet je mij niet zeggen!

Ferdinand hoort van zijn broer Adolf dat hij wil gaan trouwen. Die heeft wel 334 vrouwen het hoofd op hol gebracht en dat de bruid nr. 329 is. Hij denkt dat ze wel heel blij zal zijn als ze deze lijst met haar voorgangers leest. Zijn bruid is Emilia. Ferdinand is verbaasd, maar Adolf zegt dat hun ouders akkoord zijn en dat Emilia haar hart aan hem heeft geschonken. Ferdinand kan het niet geloven. Zijn broer is dus zijn medeminnaar. Ferdinand  vraagt hem of Emilia echt gezegd heeft dat zij hem, Adolf, bemint? Nee, dat niet zegt Adolf, maar ze lonkte wel naar mij. Ferdinand wil bewijzen dat zijn broer gedwaald heeft en grijpt de stukken van de gescheurde brief. Adolf zegt toe Emilia op te zoeken en haar mening te horen.  Ferdinand denkt nu te begrijpen waarom ze al die weken niets van haar heeft laten horen.

Hij neemt bij toeval een som geld aan voor zijn vader, maar haalt daar een bedrag vanaf om weer te gaan gokken. Hij gaat weg, maar dienstmeid Karolina houdt hem tegen. Ze vraagt: hou je van Emilia? “Op mijne eer”, zegt hij. Redt haar dan zegt de meid, want ze zal straks met geweld worden gedwongen met Adolf te huwen. Ferdinand vraagt haar, waarom ze dit niet aan hem geschreven heeft. Karolina antwoordt dat de eerste brief wel bij hem is aangekomen, maar de tweede door haar moeder is onderschept. Vanaf toen wordt er zo op haar gelet, dat ze wel kan schrijven maar geen post versturen. Karolina wijst op zijn verwijten jegens Emilia, dat heeft haar zeer geraakt: hij had haar niet toegelaten haar onschuld te bewijzen. “Zij is deugdzaam en eerlijk; zij laat zich niet mishandelen – en daarbij dwingt men haar tot een zoo spoorloos huwelijk”. Ferdinand komt tot inkeer, ziet dat Emilia hem bemint, wat moet hij nu doen? Hij gaat naar zijn oom, die kan hem helpen.

De moeder van Emilia probeert Adolf aan Emilia te slijten, maar die vindt hem een zouteloos jonkertje, zonder verstand of deugd, een walgelijke zotskap. Haar hart is niet overtuigd. Moeder: je hebt nog steeds Ferdinand in je hoofd? Ja zeker, die is goed, en kan zich beteren, terwijl Adolf “een wulpsche petit maitre is, als ene vlinder, zonder deugd, zonder eer”. Maar haar moeder zegt: jij trouwt met die man zonder eer en deugd! Dan komt Adolf binnen. Emilia zegt dat zij hem niet kan beminnen. Adolf meent dat dat nog wel komt. Emilia verwondert zich hoe hij een meisje kan dwingen tot een huwelijk die voor beide zeer ongelukkig zal uitvallen. Adolf vindt dat het huwelijk een overeenkomst is en dat beiden zich van hun vrijheid kunnen bedienen. Emilia constateert dat hij op deze wijze besluit dat zij hem moet verachten.

Als Adolf alleen is overdenkt hij de woorden van Emilia en de situatie. “Dat waren infame sottisen!” Ze bezit 100.000 gulden, dat verwekt wel liefde. Het gaat wel lukken met haar. Hij moet zich van deze partij verzekeren. En krijgt hij een idee: “Uitneemend! Eene kleine maagdenroof – superbe ! in een rijtuig – voord met haar – ha – die inval is divin, recht romanesk – daar al men van spreeken – dan zal ik haar hartjen wel vermurwen en Mevrouw Woudenberg (moeder van Emilia -rh) zal zulks gouteeren.” Hij geeft een knecht opdracht een rijtuig klaar te zetten bij de achterdeur. De knecht vraagt hem naar de reden want de moeder en zijn vader zijn toch akkoord? Maar Adolf vindt het wel mooie zaak: zijn broer gefopt, hij “echappeert” met diens meisje, en hij zal haar wil wel buigen. Maar haast is geboden, straks komt Ferdinand er weer aan.

Ferdinand heeft weer gegokt en de helft van zijn geld verloren. Hij vindt zijn broer een schurk. Hij vraagt naar Emilia en hoort van de knecht: “Uw broeder is voord met juffer Emilia, het scheen zoo wat geweldig in zijn werk te gaan”. Ferdinand beveelt zijn paard te zadelen en pistolen in het zadel te steken. Ook Karolina vraagt waar Emilia is. Ferdinand zegt: “Weet ik het – gevlugt of geschaakt – vast het laatste – tot vlugten had zij geene rede.” Hij denkt dat Emilia’s moeder hierachter zit: “Deze ontvoering is vast op haar order”. Karolina gelooft daar niets van: “Geloof het niet – integendeel; schoon zij de zwakheden der ton heeft, is zij echter zeer eergierig[1] en dat zal Adolf nadeel kunnen doen.” Ferdinand zegt dat ze dat wel zullen zien, hij kan zich nu tenminste wreken, en gaat weg.

De oom van Ferdinand komt ten tonele. Deze Eerburg neemt het op voor Ferdinand tijdens een gesprek met de moeder. Ferdinand is een goede jongeman, die niet zozeer aan het spel is, maar daartoe door ‘schobbejakken’ wordt aangezet. Moeder denkt dat hij haar dochter arm maakt met zijn spel. Maar Eerburg vermoedt dat de ander, Adolf, dat zal doen door zijn verkwisting.

Dan verschijnt de heer van Tanau, de vader van Ferdinand en Adolf. Hij vraagt waar Ferdinand is, en zijn geld; hij verdenkt hem ervan het verkwist te hebben en dreigt hem in het verbeterhuis te zullen ‘plakken’. Eerburg: Dat is jouw schuld, je geeft hem geen geld, daarom is Ferdinand. zo ‘woest’. Maar ik zal borg voor hem staan en hem verbeteren. Moeder Emilia waardeert dat. Eerburg maakt hem zelfs zijn erfgenaam. De heer van Tanau laat de jongen aan hem over.

Dan komt de ontstelde Emilia weer binnen, ondersteund door Ferdinand en Karolina. Adolf wordt door een knecht vastgehouden. Ferdinand legt uit aan de moeder dat hoewel Adolf haar en hun vaders toestemming had, hij Emilia met geweld had weggevoerd, daarmee “haare eer in de waagschaal te stellen en haare gezondheid te verwoesten”. Hij vraagt aan haar om over “ons lot” te beschikken, het is aan u om haar aan “een eerloozen schaker te geeven of aan mij, die haar beminne, die van haar bemind worde en die haare eer gered hebbe”. Ferdinand vraagt vergeving aan zijn vader, erkent dat hij verkeerd was. Die is aangedaan en vergeeft hem. Hij stuurt Adolf weg: “uit mijne oogen deugniet, oneer uwes vaders. (tegen mevrouw W.) kom, Mama! wij dwaalden – kom ruiterlijk bekend – hier lieve kinderen – ik gevoel iets, dat ik nimmer voelde”.

 

Deze klucht verloopt volgens het stramien zoals geschetst in de schakingsfiguratie De Eigenrichting”: een jongeman ziet zijn kansen bedreigd en besluit zelf maar het heft in eigen handen te nemen. Hij neemt een meisje dat niets voor hem voelt, maar wel van hun ouders met hem mag huwen, met geweld weg om zijn broer, de medeminnaar, een hak te zetten en de dreiging van een huwelijk met hem af te wenden.

[1] De tekst is oorspronkelijk in het Duits, dus hier zal Ehrgeiz hebben gestaan. Dit is de enige keer dat ik dit begrip gebruikt zie in een publicatie of archiefstuk.