De wiskunstenaars, of ’t gevluchte juffertje

Geplaatst

 

Langendijk, P., De Wiskunstenaars, of ’t gevluchte juffertje; blyspel, 1e druk 1715

 

Het speelt in een herberg in Loenen. Eelhart (‘Edelhart’) vraagt aan zijn knecht Filipyn of hij zijn brief aan Izabel heeft gegeven. Filipyn zegt dat het slecht met haar gesteld is. Hij was met die brief naar Utrecht gereden en had daar gehoord dat de voogd van Izabel, Anzelmus, weet heeft van een vrijer die zich bij zijn pupil had aangediend in Amsterdam. Nu wil de voogd Izabel laten huwen met zijn neef Raasbollius. Filipyn verklaart die voor gek. Izabel leeft in angst met die zot te moeten trouwen. Eelhart denkt dat zij zich niet laat dwingen door haar voogd. Zij zal haar eden aan hem niet breken. Dan zegt Filipyn dat Izabel niet meer thuis is. Ze was opgesloten, maar wist te ontsnappen. Anzelmus en zijn neef zoeken haar en zijn wellicht al in Amsterdam. Eelhart zegt: was dat maar zo, dan moet Anzelmus maar naar mij komen: “Die voogd zou reden van zyn dwingelandyë geeven, ‘k Zou haar beschermen in haar eer, of niet meer leven.” Ook hij wil gaan zoeken, maar moet toch in Loenen blijven. En wie slaapt er dan in dezelfde herberg? Anzelmus en Raasbollius, zo hoort Eelhart van de waard. Eelhart zegt dat Anselmus hem niet kent. Er is ook nog een derde dokter, Urinalibus.

En dan ontmoeten Eelhart en Filipyn Izabel en Katryn, die beiden in mannenkleren zijn vermomd en nu in dezelfde herberg zijn aangekomen. De geliefden zijn blij elkaar weer te zien. Izabel is gevlucht voor haar oom, die haar had ‘verkocht aan een dwaas’. Ze hoopt dat Eelhart haar helpt: “Zo gy, dien ik verkoos tot hulp en toeverlaat, my door uw’ macht niet redt uit myn benaauwden staat.” Hij wil haar graag behoeden, en zegt: “laat ons veréénen door de vaste huwlyksbanden”. Izabel legt haar lot in zijn handen. Eelhart wil met haar vluchten, want haar oom en zijn medeminnaar zijn in de herberg. Terwijl Filipyn het rijtuig klaar maakt, komen de twee doctoren eraan en verbergen de twee verklede dames zich in een bed. De wetenschappers maken ruzie met Urinalibus. Eelhart hoort het aan, bemoeit zich er een beetje mee en maant ze: “behandel tog makaâr met wat meer achting, heeren.” Anzelmus en hij raken aan de praat en die hoort dat Eelhart een jurist is, en dat komt Anzelmus net goed van pas.

Anzelmus vertelt over zijn braaf geslacht waaruit hij als edelman is gesproten en over zijn voogdij over een nicht “Die t’eenemaal ontaard van haaren stam en plicht” zichzelf aan iemand uit Amsterdam durfde te verbinden. “Eer dat zy wist of ik de zaak ook goed zou vinden; toen ik dat merkte, gaf ik aan haar te verstaan, dat zy terstond zig van dien minnaar moest ontslaan.” En moest ze direct met zijn neef huwen, wat ze weigerde. Hij sloot haar op, maar is met haar meid ontsnapt, en hij vreest dat ze naar Amsterdam is. Hij vraagt nu aan Eelhart: “Zo ik haar minnaar, als zy zig by hem onthoudt, gelyk een schaaker mogte aanklagen by den schout?”. Eelhart antwoordt: “Hebt gy bewys dat hy de schaaker van uw nicht is?” Nee, maar “men zegt dat hy al vry wat ligt is.” Hij is een kroegloper, gaat om met lichtmissen, dobbelt en “schikt winkels op”’, “hy zuipt zig vol, en vraagt na schaamte noch na eer.” Bewijs heeft Anzelmus dus niet: “Hoe, zou ik iets bewyzen dat al de waerelt zegt?” Eelhart belooft de zaak voor het gerecht te bepleiten als Anzelmus getuigen heeft. Maar hij ziet één probleem: dat hij Izabel heeft opgesloten, met geweld, dat zal een rechter zien als dwingelandij. Anzelmus: “Dus kan een Juffer als zy wil zig laaten schaaken!”. Eelhart legt uit dat straf volgt na het begaan van de misdaad. Men kan de schaker en haar in de boeien slaan, mits met kennis van de heren van de stad, waar de voogd het paar betrapt. Als het met haar wil is geschied, dan wordt de zaak niet zo zwaar opgenomen. Men laat het paar trouwen en de voogd kan ze niet van elkaar scheiden. Maar Anzelmus zegt dat het tegendeel ook vaak is voorgekomen. Eelhart: alleen wanneer ze minderjarig is of kan bewijzen dat haar minnaar “zig niet wel gedraagen heeft.”

Ondertussen bekvechten de geleerden verder over de vraag of de aarde wel of niet om de zon draait. Eelhart moet de strijd beslechten, maar dat wil hij later wel eens doen. De geleerden gaan eindelijk slapen, zodat Eelhart nu weg kan met Izabel. Met Katryn en Filipyn lopen ze door de donkere kamer en herberg, zoekend naar de uitgang. Op het rumoer komen Raasbollius, Anzelmus en Urinalibus af. Anselmus herkent Izabel: “O schandvlek van geslacht! Ontaarde! Gy zult dat vluchten in een mans habyt betreuren!” Hij wil haar in Utrecht in een beterhuis zetten als zij niet direct met zijn neef huwt. Maar Raasbollius wil dat nu helemaal niet, die wil met zijn onderzoek aan de slag. Anzelmus: “Gy zyt een groote gek, dat zie ik nu in ’t end. ‘k Beloof u, ‘k zal u plaats in ’t zelfde huis doen maaken, daar Izabel, om dat zy zig heeft laten schaaken, in zitten zal, tot dat uw zinnen zyn bedaard.” Hij vraagt aan Eelhart wat hij moet doen. Die zegt: stop hem maar in het beterhuis “Maar geef uw nicht aan hem die zy zo teêr bemint.” Anselmus, vraagt hem waarom hij haar aan een schelm, een guit, een lichtmis zou geven? Izabel voert aan dat zij met niemand anders wil leven. Desnoods sluit je me maar op, straf krijg je wel voor je wrede tirannie. Dan onthult Eelhart: ik ben haar minnaar. “‘k ben een Advocaat. Myn’ eerelyke naam, dien gy zo vuil beklad, dat ik my uwer schaam, zult gy weêr zuiveren.” Anzelmus roept uit dat hij zijn nicht heeft geschaakt Eelhart: Dat heb ik niet gedaan. Izabel: ik ben gevlucht zonder dat hij ervan wist en heb hem hier bij toeval ontmoet. Eelhart: Anzelmus, je bent misleid. Ik blijf haar trouw, en bescherm haar; op mijn gedrag is niets aan te merken. “Indien gy ’t anders vindt, myn heer, ik ben te vreede den band van deze min te breken”. Dan bindt Anselmus in.

 

Deze schaking heeft veel kenmerken van de figuratie De Ontdekking. De opsluiting, de andere kandidaat, het zwartmaken van de ongewenste vrijer, de ontsnapping en achtervolging zijn aanwezig. Wat ontbreekt is het contact tussen Izabel en Eelhart tijdens haar opsluiting. In de rechtszaken is er altijd sprake van een briefje, een boodschap, een afspraak dat zij naar hem vlucht of hij haar komt ophalen. Nu is dat niet het geval. Het verwijt dat Eelhart de schaker is en dat Izabel zich door hem heeft laten schaken, klopt dus niet. En in de rechtszaken wordt ook niet gesproken van het laten schaken, alleen dat het meisje is misleid door de jongeman. Zij weerlegt dat door te stellen dat ze hem graag wil en wat ze in de processtukken laat blijken.

Ook in deze casus is het de eer die zo een bepalende rol speelt. De reputatie van Eelhart was niet zo goed, althans Anselmus had kennelijk onjuiste berichten over hem ontvangen. Izabel wordt opgesloten, een eerverlagende daad, omdat ze ongehoorzaam is. Haar persoonlijke eer en deze gedevalueerde eerpositie dwingen haar om te ontsnappen. Pas in een face-to-face situatie, de accommodatie, wordt het de voogd duidelijk hoe de zaken in elkaar steken. Hij vertrouwt Eelharts eerpositie op diens woord. Uiteindelijk moet Anselmus de eer van Eelhart repareren en heeft hij eigenlijk geen andere keus dan toestemmen in het huwelijk. Het schakingsvertoog en het sterke tegenvertoog spelen een sterkere rol dan het eervertoog.

Interessant is Eelharts uitleg over de juridische betekenis van schaking. Die strijdt met het Romeinsrechtelijke principe van nolentibus vel volentibus, namelijk dat er altijd sprake is van schaking ongeacht de wil van of de dwang tegen het meisje in geval ze weggaat zonder instemming van haar ouders of voogden. Dit principe staat ook in het Utrechtse plakkaat van 1650 en in de Provisionele Interdictie van Holland uit 1664. Een gunstiger uitslag van een rechtszaak omdat de jonge vrouw meewerkte, kwam zelden voor. Het was veeleer haar familie die uiteindelijk de strijd opgaf en het paar liet huwen of, in een enkel geval, het meisje verstootte.