Henriette Thibault en Alexander de Muinck

Geplaatst

Vorm:       Overrompeling
Jaar:          1679
Gewest:    Zeeland
Plaats:       Middelburg

 

Bescherming door de stadhouder helpt de dader

Alexander de Muinck (1655-1719), oud-burgemeester van Middelburg, had in juli 1679 Henriette Thibault geschaakt, althans dat beweerde de baljuw van Middelburg Johan Rademacher. Deze zaak is een bijzondere, omdat Henriette getrouwd was met François Velters. De zaak speelde in de hogere en politieke kringen in Zeeland[1]. De Muinck zou in opdracht van haar ook nog eens veel geld en goederen uit haar echtelijke woning hebben laten halen. Alexander was meerderjarig, want geboren in 1655. De jurist De Muinck had een antwoord op de beschuldigingen van de baljuw die passen in het schakingsvertoog. Ze waren tekenend voor de wijze waarop velen de regels tegen schaking zagen. In een pamflet Korte Verantwoordinge, gedrukt in 1679, zette hij uiteen hoe de zaak was verlopen[2]. De baljuw had ”op ongehoorde wijse” zijn beschuldigingen publiek gemaakt door ze te laten drukken en voor vijf schellingen per stuk te verkopen. Dat zag De Muinck als een aanslag op zijn goede naam en faam[3]. Hij fulmineerde tegen de daarin verwoorde aanklacht van vier misdaden: “raptus, gequalificeerde Diefte, Spolie, en Meyneedigheydt” en andere delicten. De Muinck wilde in zijn pamflet aantonen dat geen van deze delicten van toepassing waren. Wij beperken ons tot het eerste, de raptus. De Muinck redeneerde dus niet vanuit een tegenvertoog maar fileerde de beschuldigingen als een jurist, wat voor zover ik kan overzien de eerste keer was.

 

Alexander de Muinck op 55-jarige leeftijd, door Pieter van Gunst naar P. van Dyck. Rijksmuseum, RP-P-1905-1585.

 

De Muinck stelde vast dat er geen raptus is begaan. Die werd door rechtsgeleerden gedefinieerd als: “een geweldadige en gewapende ontschakinge, en vervoeringe van een eerlijck Vrouws-persoon, om die vleeschelijck te bekennen, of voor een Huysvrouw te hebben”. De Muinck verwees naar onder andere de Lex Unica Codex. Dus om van raptus te spreken waren “substantiële Requisiten” nodig als geweld, gewelddadigheid, wapens, medehelpers, ontschaking en vervoering. Als er een ontbrak, kon er geen sprake van raptus zijn. De baljuw ging hier helemaal niet op in, omdat niets van dit alles had plaatsgevonden. De Muinck herhaalde: “Een Man kan geen Raptus uyt-voeren, waer zijn de medehulpers? wat wapenen? welck gewelt? Ontschakinge of vervoeringe isser niet gepleeght.” Hij ging verder, ik parafraseer: de wet, de Lex Unica Codex van Justinianus, is zo hard vanwege het schenden van een vrouw tegen haar dank, of tegen de dank van degene onder wiens opzicht zij staat. Men zegt wel dat iemand jegens zijn bruid een raptus kan begaan, ook als de vrouw gewillig en consenterende is, dat de wet zegt “dat dit willen van de Vrouw selfs voort komt van de Lagen, Sollicitatien, quade konsten, en bedrogh des genen die de raptus bespeculeert.” Hier wees hij dus op de odioses artes, het schijnwillige doorgaan. De Muinck meende dat het Romeins recht bepaalde dat er alleen raptus was, wanneer die tegen “danck van de Vrouw geschiet”, wat hier te lande als billijk werd nagevolgd. Dat was een tamelijk eenzijdige kijk, die paste in zijn strategie om de baljuw van diens ongelijk te overtuigen. Vervolgens vond hij dat het Romeinse recht alleen sprak van een “gewillige, met gewelt, en hulpe ontschaeckt en vervoert, ’t welck geschieden kan, als deselve geweldadelijck gehaelt wert, uyt de bewaringe van de Man, Vrienden of Vooghden. Invoegen dat sonder gewelt geen Raptus bestaen kan.” Hij vond het bespottelijk hoe enige rechtsgeleerden het overhalen oprekten tot geweld. Maar zelfs dan was de vraag, welke verleiding hij dan had gepleegd?

In juli 1681 ontving hij tot verbazing van de magistraat van Middelburg een brief van abolitie van stadhouder Willem III. De magistraat achtte het noodzakelijk hun reactie in gedrukte vorm te laten verschijnen[4]. Het pamflet startte met de weergave van De Muincks verzoek om abolitie. Die stelde dat hij ervan werd beschuldigd door de baljuw van Middelburg en anderen, “dat hy aan de Persoon van Hendriette Thibault huysvrouw van nu Wylen Francois Velters, zouden hebben begaan Crimen raptus” en voorts goederen weg had genomen en meineed gepleegd. Om zich van deze “blame te suyveren” had hij aan het Hof van Holland een mandement van purge verkregen dat gericht was tegen en verzonden aan de baljuw en de procureur-generaal van het Hof en andere hem diffamerende personen.

De Muinck had wel verwacht dat de tegenpartijen vanuit Middelburg niet zouden komen opdagen en wel “zoude zijn verklaart geweest puyr zuyver ende innocent van de Pretense Crimina”, doch dat er door allerlei juridische verwikkelingen en redenen een vertraging in de procedure van purge was opgetreden. De Staten van Zeeland wezen op 13 april 1680 de Hoge Raad aan als rechter. De Muinck richtte zich toen tot dat instituut met een verzoek om zuivering van zijn naam. De baljuw en procureur van het Hof legden hem ook daar weer ten laste de raptus, diefstal, spolie en meinedigheid en eisten dat De Muinck “zoude werden gebragt ter Plaatze daar men gewoon is justitie crimineel te doen, ende aldaar Capitaal aan den Lijve gestraf”, met confiscatie van al zijn goederen, en dat hij nu al vast in hechtenis zou worden genomen. Op 23 juli 1680 werd De Muinck veroordeeld tot die “beslooten hegtenisse”. Dat bracht hem ertoe in appel te gaan bij de Hoge Raad, maar dat leverde niets op. Om van verdere acties verschoond te blijven wilde hij van “zoo een verdrietig moeijelijk ende langduurig Proces” ontslagen worden. Hij vroeg met alle nederigheid aan de stadhouder om hem “uit gratie ende genade voor zoo veel zulx van nooden mogte zijn” van de beschuldigingen te ontheffen en hem brieven van abolitie te sturen. Vanwege de “rigueur” van de acties van de tegenpartij en het gegeven dat tegen Henriette Thibault geen procedures waren ingesteld “zoo als aanstonts moeste en hadde behooren te geschieden, indien den Suppliant aan de delicten hem ten laste geleyt in der daat, ende waarheit schuldig was”, werd de strafvervolging van De Muinck tenietgedaan. “Stellende ende restituerende over zulx den selven tot zijnen goeden naam, ende faam, gelijk hy was voor dato van de voorschreve Proceduuren”. De procureur-generaal en de baljuw werd verboden hem te hinderen. Dit besluit van Willem III dateert van 20 juli 1681.

De Middelburgers vonden het onverteerbaar dat De Muinck, van zulke zware misdaden beschuldigd, toch abolitie kreeg. “Een zake, die in zig zelve zoo onregtmatig, en voor de geheele werelt zoo aanstootelijk is, dat ze tot nog toe niet een eenig mensch, die de minste gedagten van eer of deugt maakt, heeft kunnen verdouwen.” Het verlenen van gratie was voorbehouden aan “de Hooge Overigheyt van den Lande, ofte die gene, die daar toe by deselve specialijk is gemagtigd.” We zullen de vele juridische overwegingen die Zeeland had, laten voor wat die zijn.

Desalniettemin werd De Muinck in 1682 weer burgemeester van Middelburg, Velters overleed in 1679. Hij onterfde in zijn testament zijn echtgenote wegens “quaat comportement”[5]. Henriette huwde later De Muinck. Hij was de aanvoerder van de oranjefactie[6] in Zeeland tot net na het overlijden van zijn beschermer Willem III[7]. Volgens een ander pamflet zou De Muinck zich “vollenkomentlijck gereconcilieert” hebben met de familie van Velters[8]. De machtige steun van Willem III en de onmacht van de Zeeuwse bestuurders hadden De Muinck geholpen bij het behouden van zijn machtspositie en zijn eer.

 

[1] Bijl (1981), Van der: M. van der Bijl, Idee en interest. Voorgeschiedenis, verloop en achtergronden van de politieke twisten in Zeeland en vooral in Middelburg tussen 1702 en 1715. Historische studies uitgegeven vanwege het Instituut voor Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht XLII (Groningen 1981) zie voor de schaking, 28-29.

[2] Muinck, A. de, Korte Verantwoordinge van Mr Alexander de Muinck de Jonge, oud-Burgemeester der Stadt Middelburgh, &c. Gedaegde in Persoon, tegen de Gedruckte en gedivulgeerde Biljetten, uytgegeven door Mr. Francois Velters op de naem van de Heer Meester Johan Rademacher, Balliuw Geintituleert Citatie (z.pl. 1679).

[3] Tourneux, A., Liber Amicorum Raphaël de Smedt. Miscellanea Neerlandica XXXVI (Leuven 2001) citeert enkele spotversen op De Muinck, 182 e.v, vooral 191 e.v.

[4] Z.a., Advis van Regtsgleerden tot bewys van de validiteyt van de brieven van abolitie (Den Haag 1703).

[5] “De ontrouw van zijn vrouw was voor Francois Velters onverteerbaar, hij werd er ziek van. Nog voor het jaar ten einde liep, overleed hij aan naar men zei ‘een gebroken hart’.” http:/duvelaer.blogspot.nl/2010/01/Pieter-Duvelaer-een-echte-vriend.html.

[6] Winkel, J. te, De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde V. Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van de Republiek der Vereenigde Nederlanden (3) (Haarlem 1924), 38 e.v.

[7] Heyning, K., ‘Een buitenplaats als liefdesnest?’, Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 33-1 (2010) 25-27. Zij noemt als bron M. van der Bijl, Idee en interest. Voorgeschiedenis, verloop en achtergronden van de politieke twisten in Zeeland en vooral te Middelburg tussen 1702 en 1715 (Groningen 1981).

[8] Z.a., Advis van Regtsgleerden tot bewys (1703).

 

 

Downloads:

Muinck, A. de, Korte Verantwoordinge van Mr Alexander de Muinck de Jonge, oud-Burgemeester der Stadt Middelburgh, &c. Gedaegde in Persoon, tegen de Gedruckte en gedivulgeerde Biljetten, uytgegeven door Mr. Francois Velters op de naem van de Heer Meester Johan Rademacher, Balliuw Geintituleert Citatie (z.pl. 1679). KB Knuttel 11685.

Z.a., Brieven van abolitie by zyn Hoogheid den heere Prince van Orange verleend aan Mr. Alexander de Muinck in dato den 20 July 1681 (z.pl. 1702). KB Knuttel 14859.

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5318.2 (deel 1).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5318.2 (deel 2).

NL-HtSA Archiefnummer 0001 Stadsbestuur van ‘s-Hertogenbosch, inv.nr. 9308.