Vorm: Eigenrichting
Jaar: 1652
Gewest: Holland
Plaats: Den Haag
Volgens het Romeins Recht zijn er twee manieren waarop een dochter aan haar vader kan worden onttrokken: via de gewelddadige roof van het meisje of via verleiding, bedrog, bedreiging en vleierijen. Hiervan is het geval bij een zaak, die in de sententies van het Hof van Holland is te vinden. Er zijn geen opvattingen of memories van de daders aanwezig, alleen het verhaal van de procureur-generaal, dat als basis diende voor de veroordeling. De voormalige dienstknecht Willem Raessenburg had met zijn zus Maria het plan opgevat om de zeer vermogende Isebeau de Wispelaere (ca. 1638-1681) van Terneuzen in Vlaanderen “staende onder haere voochden”, oud tussen de 13 en 14 jaar, te ontschaken. Ze was met haar zusje op een kostschool besteld in Den Haag bij monsieur Rousael wiens vrouw als beroep had “eerlijcke luijden kinderen dochterkens” te onderrichten in handwerken “ende goede seden”. Isebeau en Johanna waren de dochters van Daniel de Wispealer en Dorothea Poteij, gehuwd in 1634. Na het overlijden van Dorothea huwde Daniel in 1642 met Maria Erbout, weduwe van Henrick Milwart.
Maria had als “schandeleus ende schelmachtig desseijn, dat sij inde sin had, ende naerderhandt by haer is uyt gewrocht” om in de gunst van de kostschoolhouder te raken, mede onder het voorwendsel dat zij “met het voors dochterken eenichsints (hoe wel gansch vere gesocht) bemaegtschapt was”, een Rasenburg zou medevoogd geweest zijn van Isebeau. Zo begeleidde zij de dochters naar een Nederlandstalige kerkdienst. Voor de Roussaels leek ze zo godsvruchtig te zijn. Ze stonden haar toe dat zij de meisjes eens mocht meenemen voor een speelreis naar haar broer in Leiden. Op 13 juli 1652 vertrokken ze heel vroeg; Johanna bleef, die kon de volgende keer meegaan. Isebeau nam wat lijnwaad uit haar kast mee, want men kon nooit weten wat men zou kunnen overkomen. Bij de Leidse schuit aangekomen zagen ze haar broer Willem, ‘een geringh ende arm geselle’. Maria stelde voor haar broer tot ‘manhooft’ meenemen. In Leiden aangekomen zei Maria dat ze een boodschap moest afgeven aan een familielid. Doch die was niet thuis, hij was vrienden bezoeken. Ze besloten zogenaamd om hem in een schuit achterna te gaan, het was maar 3 of 4 uren reizen. Ze gingen naar Amsterdam, onder “veele versonnen pretexten ende leugelen (het voors kint echter niet quaets vermoedende)”. Vandaar ging het gezelschap naar Harlingen en door Friesland naar Kollum om daar een tante te bezoeken, “ende bij deselve veel plaisiers te sullen hebben”. Ze zouden ook zeggen dat Isebeau Jan Rasenburchs dochter was, die zou gehuwd zijn geweest met de stiefmoeder van Isebeau. In Kollum aangekomen maakte Willem zijn bedoeling duidelijk: hij zal met Isebeau trouwen, hij was daartoe zogenaamd door alle vrienden aangezocht. Maria en Willem trachtten haar te overreden “met lieflockerije als naerderhandt met groote dreijgementen”, want ze weigerde. Hij dreigde dat hij met haar verder zou reizen naar de hoge landen, als zij niet instemde zou zij dan nog over 100 jaar niet thuiskomen, al moest hij met “u gaen bedelen”. Hij beloofde dat als zij hier net hem zou trouwen, haar naar huis zou brengen. “Ende getrouwt sijnde zal ick u eerst hier wat laten, ende gaen maecken met uwe vrunden effen tot ick u goet hebbe, en dan sullen wij hier tesamen woonen”. Na acht dagen ging ze om en voltrok te Tolbert de predikant, “’t welck niet betaemde”, in augustus 1652 het huwelijk. Haar voogden wisten haar aldaar te vinden en namen haar mee naar huis. Broer en zus Raessenburg werden voor eeuwig verbannen en hun goederen geconfisqueerd.
Isebeau huwde in 1656 te Steenbergen met Maurits/Maurice de Savornin.
Download, 21 pdfs:
NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5656, 4 april 1653.
https://geneaknowhow.net/script/dewit/terneuzen-ref-trouwen-1631-1697.htm