Maria van Bijlevelt en Willem Post

Geplaatst

Vorm:       Weigering
Jaar:          1718
Gewest:    Utrecht
Plaats:       Utrecht

 

Tot sensible smaed ende overgrote smerte

Dirk van Bijlevelt, gefortuneerde brouwer, publiceerde in februari 1720 een gedrukte reactie[1] op een verzoek dat zijn dochter en Willem Post op 7 februari 1720 aan de Staten van Utrecht hadden gericht. Daarin vroeg het paar om dispensatie voor het toepassen van het plakkaat van 1650; om wegens het ontbreken van haar vaders consent hun voorgenomen huwelijk toch te wettigen en om het kind dat ondertussen is verwekt, door dat huwelijk te legitimeren. Dit rekest is in gedrukte vorm publiek gemaakt.

Dirk was onaangenaam verrast, vooral vanwege de aangedragen motieven voor hun stap. Zo zou de minderjarige Maria liefdeloos en slecht behandeld zijn door haar moeder. Ze was toegebeten dat ze een ruilkind zou zijn. Ze had Willem Post, een dertigjarige grutter, weten te overtuigen om met haar te huwen, want haar ouders wilden “haar maar buyten huys” hebben. Willem had haar voorgehouden dat hij gereformeerd en zij katholiek was. Ze besloten dan ook op twee voorwaarden beloftes van trouw uit te wisselen: a haar ouders zouden instemmen en b zij zou overgaan op de gereformeerde religie. Maria werd zwanger. Haar familie merkte dat en stelde haar voor om in een klooster te gaan bevallen en een begijn te worden. Willem Post zal wel verteld worden dat het dood ter wereld was gekomen. Nog steeds volgens het rekest van het paar zou de familie hebben besloten haar te ontvoeren, in een klooster te brengen en “aldaar haar leven te doen eyndigen”. Ze zouden aan Willem zeggen dat ze juist niet zwanger was, een grote leugen volgens Dirk. Maria was erachter gekomen dat haar familie haar wilde ontvoeren uit een brief die zij vond. Dirk meende dat dit niet klopte, want als zij die brief werkelijk had gehad, dan had zij die kunnen gebruiken als verschoning voor haar “retraite”. Dirk wil niet ingaan om andere argumenten, “figmenten, opschickingen ende ongegronde raisonnementen” waarmee dat rekest, of in zijn ogen dat “gedrukt lasterschrift” is volgepropt.

Dirk constateert dat de zaken heel anders waren gelopen. Willem Post had via een klopje een “heymelyke conversatie” gehad met Maria, die toen nog maar 19 jaar was. Willem had haar geseduceert en “tot syn wille bekomen”. Hij wilde wel met haar trouwen en lichtte een vriend in, dat ze beiden dat voornemen hadden en dat haar ouders nog van niets wisten. Post wilde deze kennis haar ouders laten overhalen tot het consent. Die zag daar niets in, voorhoudende dat die ouders het huwelijk nooit zouden toestaan. Willem bleef aandringen en gaf aan dat de kinderen in de rooms religie zullen worden opgevoed. Ook zou hij, nadat hij het huwelijksgoed van zijn vader had bekomen, zelf rooms worden. Maar dan moest hij wel eerst huwen. Hij wilde deze beloftes zelfs schriftelijk vastleggen, zelfs in bijzijn van Dirk en zijn vrouw, mits zijn vader er maar niets van zou horen.

De kennis bleef bij zijn standpunt dat haar ouders niet zouden instemmen. Daarop wilde Willem terug hebben van Maria wat hij haar gegeven had, een munt of iets dergelijks, en aan haar geven wat hij van haar had gekregen. Dat geschiedde, doch Willem weigerde zijn deel aan Maria te overhandigen. Daarop barstte zij in huilen uit, mismoedig geworden, zeggende dat ze door Post was verleid vanwege haar “jonkheid daartoe vervallen”. Zij verzocht de kennis om aan haar ouders alles te vertellen en vergiffenis te smeken. Dat deed deze persoon, waarop Maria bij haar ouders kwam en op de knieën vallend hen om die vergiffenis vroeg. De ouders gaven uit ouderlijk affectie toe, want ze was nog zo jong en zo misleid. Ze verboden nog verder het onderwerp in huis te bespreken. Haar moeder behandelde haar weer met ouderlijke liefde.

Ondertussen, zo meldt Dirk, was Post door gegaan met zijn intriges. Via enkele domestieken, waaronder de meid Leena, wist hij Maria opnieuw voor zich in te nemen en te verleiden tot haar instemming om met hem door te gaan. Alles werd voorbereid, ook met de hulp van de vader van Willem. Die had een kennis in Holland bereid gevonden het paar op te vangen. Op 25 januari 1718 was het zover. Maria kwam met Leena op de afgesproken plaats, waar ze Willem en een knecht van zijn vader troffen. Maria wist het ouderlijk huis te ontvluchten door tijdens naaldwerk, dat ze deed in bijzijn van haar ouders, een naaldbreuk te fingeren en een nieuwe ging halen bij de meid. Zo is zij uit huis gegaan, ondertussen ook nog 500 gulden aan juwelen meenemend. Het gezelschap is toen in de nacht naar de schuilplaats buiten Utrecht gegaan. Willem en Maria bleven aldaar ’s nachts bij elkaar. Overdag schaatste Willem terug naar Utrecht om te doen alsof er niets aan de hand was en om te vernemen hoe haar ouders reageerden. Toen duidelijk werd dat Dirk wist waar zijn dochter was, bracht Willem haar in Benschop, waar ze juridisch veilig zouden zijn voor de vervolgingen van haar vader. Willem verborg haar enkele dagen, kwam met de schaats in Utrecht om “quasi by den dag tot Utrecht te vertonen”. Op 2 februari had Willem een vrouw naar haar ouders gestuurd met het verzoek om consent te geven. Nadat dat was geweigerde dreigde deze vrouw, constringeerde zij hen daartoe met de mededeling dat zij hun dochter anders nooit weer zouden zien en nooit meer thuis zouden krijgen. Willem ging vervolgens met Maria naar Vianen en wist daar vrijgeleide te krijgen.[2]

Resumerend en verwijzend naar bijlagen stelde Dirk dat zijn negentienjarige dochter is ontvoerd. Hij vermeldde ook dat die ontvoering tot actie van de hoofdofficier had geleid, doch Post wist die af te kopen. Eind februari was een broer van Maria in Vianen naar de herberg gekomen waar het paar zich bevond. Hij ontmoette daar Maria en hield haar voor “hoe ongelukkig sy sig selve maekte! Hoe grote smerte, hertseer en droefheid, wat hoon en smaet sy haer Ouders aandede!” Haar moeder zou het besterven , die was al enkele keren flauw gevallen. Maar Maria gaf geen krimp.

Ondertussen was zij nu al 2 jaar in Vianen, ongeoorloofde conversatie met Willem houdend, “mitsgaders een kind in onegt gebaert heeft, zoo tot sensible smaed ende overgrote smerte” van haar hele familie. Zodanig, dat haar moeder wegens de ontvoering “als desselfs by continuatie scandaleus leven” geen gezond uur meer had en uiteindelijk hierom is overleden. En Maria zondigde nu al twee jaar “soo groffelyk” tegen de natuurlijke, goddelijke en civile wetten, en bleef in die zonden tot nu toe volharden. Het was niet te begrijpen hoe zij, “onmundige rebellige Dogter met haar ontvoerder en deflorateur tegens haar soo seer gehoonde en gelaedeerde Vader” zo’n verzoekschrift had durven indienen. Dirk vertrouwde er vast op dat de Staten de zaak niet eens in behandeling hoefden te nemen, kijkend naar tal van wetten. Hij wees op het Eeuwig Edict van 540, op de ordonnantie op de Echtelijke staat van 1584, die van 1650 en 1659. Hun verzoek is “e diametro” strijdig met deze regels. Willem Post zou zelfs blijkend het verzoek strafbaar zijn. Zelfs al zou hij niet strafbaar zijn aan het “crimen van ontvoeringe” dan kon hun verzoek gene gevolg hebben. Dirk namelijk hoefde volgens hem geen enkele reden van zijn weigering op te geven omdat zij toen minderjarig was (bij de Van Wassenaers kwam aan de orde dat schaking tijdens de minderjarigheid gepleegd ‘doorliepen’ in de meerderjarigheid van het meisje) . Ook hun argument dat er nu een onecht kind was, kon geen reden zijn voor het inwilligen van hun verzoek, want geen van de regelingen geven dat als mogelijkheid aan  quod nemo ex delicto meliorem suam conditionem facere possit: ‘dat niemand door een delict zijn conditie kan verbeteren’. Mochten de Staten dat wel toestaan, dan zou dat ertoe leiden dat overtreders van de genoemde plakkaten “te meer dagelyx tot vleeschelyke conversatie souden werden aangemoedigt”, waardoor zonde op zonde zou worden gestapeld. Dirk eindigt met de verwachting dat de Staten het verzoek van Post en Maria afwijst.

Het paar huwde later dat jaar. Dirk had eerder al zijn testament aangepast waarin Maria wel het legitieme deel kreeg onder aftrek van de waarde van de juwelen die ze had meegenomen[3].

 

Deze weergave van de gebeurtenissen vanuit Dircks perspectief past geheel in het schakingsvertoog. Meer elementen van het tegenvertoog zijn te vinden in NL-UtHUA Archiefnummer 34, inv.nrs. U151a3-25 en 26, 26 februari 1718; U162a2-22, 6 april 1718; U**, 8 maart 1718; U162-87, 17 oktober 1720. Deze staan opgegeven in Kernkamp, P.M., ‘Een familie Post te Utrecht’, De Nederlandsche Leeuw 132 (2015) 19. Daarin staat ook dat Maria in 1720 dispensatie van de Staten van Utrecht kreeg om te huwen.

 

[1] NL-UtHUA Archiefnummer 203 Familie van Bijlevelt, inv.nr. 11.

[2] Dit verzoek is niet vermeld door Gijswijt-Hofstra, M., Wijkplaatsen voor vervolgden. Asielverlening in Culemborg, Vianen, Buren, Leerdam en IJsselstein van de 16de tot eind 18e eeuw (Dieren 1984).

[3] Booy, E.P. de, ‘Dochters, dochters’, Oud-Utrecht 45-9 (1972) 66-69.

 

Download:

NL-UtHUA Archiefnummer 203 Familie van Bijlevelt. inv.nr. 11.