Marie Anne Boulie de Beauregard en Georges de Gingins

Geplaatst

Vorm:       Eigenrichting
Jaar:          1689
Gewest:    Holland
Plaats:       Den Haag

 

George de Gingins (1665-1730), in de bronnen ook Gingins genoemd[1], diende als exempt[2] van de Zwitserse garde van de stadhouder. Hij stamde uit een voorname familie die diverse heerlijkheden in het land van Vaud in Zwitserland bezat. Hij startte zijn loopbaan in dienst van de Staten in 1667. Na zijn wederwaardigheden met Marie Anne is hij in dienst van Saken getreden. Eerder was hij page geweest bij de markiezin de Montpouillan, Amalia Wilhelmina van Brederode. Een page was een jongen die in een huishouden van een adellijke persoon opgeleid werd en vaak zelf van adellijke afkomst was. Hij woonde rond 1689 in een bescheiden onderkomen in Den Haag waar maar een paar eigendommen van weinig waarde werden aangetroffen door justitie, toen die na de roof huiszoeking deed. Marie Anne Boulie de Beauregard (1672?-?) woonde in Den Haag nabij het Koffiehuis op het Buitenhof met haar moeder Marie Tomasin, weduwe van N(?). Gilbert, predikant van de Waalse kerk en haar zusters. Een kleedster en een dienstmeid werkten voor hen. Haar moeder verklaarde[3] in december 1689 dat ongeveer acht dagen voor haar dochter werd geschaakt een dame haar bezocht had, die namens de markiezin de Montpouillan “luy avait demandé la permission pour le dit Gingins de pouvoir randre visiter la dite fille” [4]. Dat wilde ze niet, waarom wordt niet duidelijk. Vermoedelijk was Gingins katholiek en Marie Anne’s familie protestant. Vervolgens kreeg Marie Tomasin iemand anders op bezoek die “au nom dela dites marquise a demandé pour le dit Gingins a mariage la fille dela deposante”. Gingins had nog nooit aan Marie een visite afgelegd “et que d’ailleurs la deposante croit ettre certaine, qu’il ni a entre eucx aucune intrigue”. Klinkt hier een spoortje van twijfel door? Zou het werkelijk zo zijn dat Gingins Marie Anne op afstand liefhad dan wel tot echtgenote wilde en in het geheel geen contact met haar heeft gehad? Of handelde hij in opdracht van de markiezin, die Marie Anne wel een geschikte partner voor haar protegee vond? Hij had dus niet eens zelf om de hand van Marie Anne Boulie de Beauregard verzocht. Marie Anne zei naderhand dat zij hem voor het ‘enlèvement’ nooit had gekend, “nochte met kennisse gesien”. Ook hier zet ik een vraagteken bij: zij verklaarde dit toen zij weer terug was en kon vanuit de gedachte van behoud van eer natuurlijk moeilijk gaan beweren dat ze hem wel had ontmoet. Dat zou duidelijk maken dat zij buiten haar moeder om dat contact zou hebben gehad, en dus haar eerpositie en die van haar moeder ernstig verzwakken. Van Gingins hebben we helaas geen versie van deze eerste gebeurtenissen.

Op 21 december 1688 was Marie Anne Boulie de Beauregard, met haar moeder en zuster, maar ook met een kleedster en een meid uit de kerk gekomen. Dit relaas is opgetekend door de procureur-generaal in zijn intendit voor het Hof van Holland[5]. Ze kwamen aan bij een straatje voor het koffiehuis op het Buitenhof alwaar Marie Anne door een grote man van achteren gegrepen werd en in de karos geworpen die daarvoor speciaal was gehuurd. Bij de karos stond Gingins, die zij nooit had gezien. Gingins had diverse manspersonen bij zich om haar te ‘enleveren’. Ze maakte veel misbaar: “grande crie et lamentation apellant a son succours”. Ze riep toen ze wegreden: “mamere mamere on m’enleve, au voleur”. Gingins hield haar handen vast en haar mond dicht, haar beide benen werden door een ander vastgehouden. Er waren zes of zeven paarden, dacht ze gehoord te hebben. Een getuige had de koets op 21 december 1688 zien wegrijden, met enig misbaar, en dacht dat het een partij papisten was die zich tegen protestantse vluchtelingen uit Frankrijk richtte. Hij trachtte de koets tegen te houden met roepen, maar dat hielp niet. Hij wist niet wie de rapt betrof, maar door “publijcque geruchten wel te hebben verstaen”, dat een zekere Gingins een Franse jonge vrouw had geënleveerd, die hij wel van aanzien kende en een dochter van weduwe Gilbert was.

Hoe Gingins de toedracht zag, is niet bekend; we zullen straks nog wel iets van hem horen. Misschien nog meer dan Mortaigne was hij een buitenlander, die zijn familie en wortels in andere streken had en zich dus niet zo druk maakte over de gewelddadigheid, althans de commotie en aanstoot, die het opriep. Wat hun vlucht voor hun reputatie in Holland betekende, was niet meer van belang.

Het gezelschap van Gingins, Marie Anne, en twee mannen kreeg onderweg soms bezoek van anderen, soms ging een van de twee mannen, Morillion, een dag weg. Deze bewegingen wijzen op de behoefte van de schaker om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in Den Haag, want na terugkeer spraken zij over de betekenis van de berichten. Die bleven onbevredigend, vandaar dat ze verder reisden langs kleine dorpen om uit handen van het Hof te blijven. Ze gingen via Katwijk, Noordwijk, Bakkum en Petten naar Den Helder en vervolgens met een gehuurde loodsboot naar Stavoren. Marie Anne trachtte, volgens haar eigenhandig geschreven verklaring die zij in februari 1689 na de schaking had opgetekend en voorgelezen aan het Hof, door te roepen en te huilen de aandacht te trekken van de herbergiers: “encore ie crier tant que ie pouvoit”. Op zeker moment verscheen een herbergierster en toen riep ze weer, maar “elle levat les epaules”. Ze werd dagen in een huis ondergebracht, daar waren wel een klein meisje en een vrouw, maar ze konden niet met hen praten, omdat die net als anderen de Franse taal niet goed machtig waren. Ze moeten gezien hebben dat ze gehuild had. Ze werd bewaakt. Ze toonde in deze verklaring precies het gedrag dat ze moest vertonen: dat van een ontvoerde, onschuldige maagd die tevergeefs trachtte te ontsnappen.

Het Hof had een drost gestuurd om hen te achterhalen; de familie zond geen partij uit. Waarom is nergens vermeld. Misschien had de familie geen geschikte mannelijke leden of relaties om dat te doen; misschien waren die vanwege hun Franse achtergrond niet goed bekend met Holland[6]. De drost legde diverse verklaringen van herbergiers en voerlui die met het gezelschap onderweg van doen hadden gehad, vast op 30 en 31 december 1688, dus negen dagen na de schaking. Gingins was toen nog niet achterhaald. De drost noteerde gegevens die niet helemaal overeenkomen met het verhaal van Marie Anne. Hij vroeg hen naar de gesteldheid van het meisje, dat wil zeggen: of die zich wel eerbaar gedroeg dan wel oneerbaar door de schaker werd behandeld. Hij kreeg als antwoord dat Gingins en Marie Anne beiden in een kamer sliepen, maar apart, in twee bedsteden en in hun kleren. Ze zouden als zuster en broeder in “eenigheijt hebben geleeft, sonder eeinge misnoegen van de Juffrouw gesien te hebben ofte klachten gehoort, maer dat de juffrouw doorgaens heel stil heeft geweest, ende weijnigh van spreecken”. Ze wisten ook niet of het man en vrouw waren, gezien het feit dat ze apart sliepen. Een waardin heeft met Marie Anne alleen kunnen praten, omdat Gingins naar de kamer met de anderen ging “latende de juffrouw alleen, dat sij deposante bij die gelegentheijt de voorseide juffer alleen sijnde heeft gevraeght of sij niet een stoof wilde hebben, daer op sy alleenlijcken seijde neen, sonder verders te spreecken. Ze had niet gemerkt dat de juffer “droevigh ofte mistroostigh was, ofte geschreijt ofte gelamenteert heeft, dat sij een swarte sleuijer over haer aengesight hadde, dat sij oock willgh op de waegen is getreden”. Gezien de gewelddadige ontvoering zou je verwachten dat zij juist dit soort momenten aangreep om hulp te vragen, net zoals Catharina van Orliens dat onderweg had gedaan. En waarom droeg ze een zwarte sluier, terwijl ze alleen met de waardin was? Wilde ze niet herkend worden, was het een eis van Gingins? Weer anderen vonden haar verkeren “in een zedich humeur”. Een voerman had gezien dat ze een schip hadden gehuurd en weggevaren waren en dat dat niet tegen de zin van de juffrouw was. Gingins had hem wel verzocht “aen niemant selve te seggen ofte bekent maecken.” Van Stavoren gingen de vier naar wat nu het dorp Neuenhaus in het graafschap Bentheim is. Gingins ging niet naar een enclave als Culemborg of Vianen. Hij wist waarschijnlijk dat hij daar ook niet veilig zou zijn, gezien het optreden van de Staten van Holland in 1664. Hij wilde buiten de Republiek raken en koos daarvoor de omweg langs Friesland en Drenthe, dunbevolkte gebieden waar hij weinig oponthoud verwachtte. In Bentheim wist hij de steun van het volk te verwerven, fel gekant tegen de Republiek als dat was.

Gingins hanteerde dus diverse strategieën. Er was nog een belangrijke: hij liet Marie Anne al snel na de roof briefjes naar huis sturen met het verzoek om consent. Dit waren zoals te zien in het dossier inderdaad brieven en geen in notariële akten en aanwezigheid van getuigen neergelegde verklaringen. Dat zou misschien de zaak van Gingins sterker hebben gemaakt; misschien was er te weinig tijd; aan de andere kant kon Marie Anne de notaris om hulp hebben geroepen. In een van de briefjes staat dat zij Gingins had uitgenodigd om haar te schaken, “luy donne rendevous pour menlever”. Dat had ze drie dagen voor het vertrek gedaan. Deze antedatering en de onjuistheid van dit bericht meldde ze later aan het Hof, althans dat was haar verhaal. Hij riep zijn mannen bijeen “est me menaca de me violer a la fin ie le fit, mais ie ne le siné pas de mon nom ie siné Marie Beauregard”. Haar naam was Marie Anne Boullie de Beauregard en blijkbaar zou de verkorte versie van haar naam haar familie hebben moeten duidelijk maken dat ze gedwongen werd. Ook andere brieven ondertekende ze bewust verkeerd: “que jay toujours siné Marie beauregard pour cela ylme soi toujours des menace malhoneste quan javoit fait lestre il me lesoit en repos environ quinze jours”. Dus nadat ze getekend had lieten ze haar met rust. Ze schreef bijvoorbeeld aan haar moeder: “Mademoiselle ma chere mere. Croyant que je mesloignois toujours de plus en plus de vous et que ie ne pouvois me raprocher de vous quant donnant les mains a un mariage ie vous prie den faire autant esperant que vous nen oser point de regrest. Marie de Beauregard”.

Op 28 december 1688, een week na de schaking, waren al drie brieven bij haar moeder aangekomen. In de tweede vroeg ze van haar moeder “de consenti a un mariage de moy avec Mr Gingins. Vous pouvez croire le chagrin qui j’ay destre eloigne de vous. Iespere que sy vous voulez faire ceque je vous dit ie vous revien bien tost à vous ait dit déjà par lautre que ie croyes que vous nen osier point de regrest ci le croit toujour de plus en plus et je suis toujours vostre bonne fille Marie de Beauregard”. Als haar moeder snel zou instemmen zou zij haar dochter weer zien, dat was Marie in het vooruitzicht gesteld. De derde brief schreef ze om dat ze nog wachtte op “la grace que je vous ait demandé et que vous demande encore qui est de consent a un mariage avec monsieur de Gingins. Je croy que sy vous avez quel envie de me revoir bien tost et de me temoygner quelque amitie nous le fere vous provez croyre que jamais je naurez dautre sentiment”. Ze onderstreepte het grote respect dat ze voor haar moeder had: “et ie ne changer iamais a lesgard de ce que ie vous demand ainsy ie vous prie encor de ma corder ce que ie vous demande. Ie vous prie de croyre que rester toujour avec boucoup de respec et damitie ie vous prie de faire mes baisemain a mon père et a ma soeur”. In een ander briefje staat, vertaald door mij: Er is me twee keer de eer gegeven u te schrijven, maar men heeft mij gezegd dat u niet gelooft dat ik het ben die schreef. Ik smeek u mij te geloven dat ik het ben en dat ik het heb gezegd zonder dwang, “contrainte”. Ik verzoek u weer hetzelfde want ik weet niets meer anders te zeggen. Was getekend: Marie de Beauregard. In een andere brief verzocht ze alweer om toestemming, “priant de vouloir macorde”. Ze weet niet wat ze moet doen zo lang haar moeder geen antwoord geeft. Ze ondertekende met: ‘Haar zeer humble en zeer obeissante dochter Marie de Beauregard’, februari 1689. De brief was meegegeven aan een officier van Gingins eigen compagnie, die blijkbaar als postiljon dienst deed. Ook een teken dat Gingins de schaking goed had voorbereid, en er geld voor had.

Niet alleen de moeder kreeg van Marie Anne post, ook schreef zij een ons onbekende ‘Monsieur’, welke brief in het dossier zit. Zo te zien dicteerde Gingins die: “Je vous envoye eune letre pour Mademoisel Gilber de Mademoiselle sa fille par ou elle la prié de consentir a eun mariage, je vous prié de vouloir travalier de tout vostre pouvoir a sela si elle ci donne les mains ayes la bonté de faire pase un necri dens les formes a fain que je puise retourner a la haye en toute surté et me ranger a mon devoir le plus tot que faire se poura, come Madame la Marquise de Monpoulian a eu la bonté de travalier den le coumanseman a mais affaires je vous prie de la voir et la prier tres instanmant de senployer pour moy je vous demande pardon de la pene que je vous donne. Ayes la bonté de croire que je suis vostre tres humble et tres hobeissant serviteur”. Door heen geschreven: “Monsr de Gingins”. In de kantlijn: Je suis serviteur a tous mesamis et les pries de senployer pour mouy.” Hieruit blijkt dat de markiezin nog steeds een rol speelde bij de totstandkoming van hun huwelijk. Nu werkte de markiezin dus ook namens Marie Anne, zo formuleerde zij. Zou Marie Anne dan toch voorafgaand aan de roof contact met Gingins en de markiezin gehad hebben om haar weigerachtige moeder via hen tot instemming te bewegen? Was de hele ontvoering georganiseerd?

Blijkbaar begon Gingins ongerust te worden en koos hij voor een nieuwe strategie: zelf gaan schrijven. Ook hij stuurde een verzoek aan die onbekende Monsieur. Hij meldde dat er een derde brief was, bestemd voor de moeder van la demoiselle, die deze “sans nulle contrainte” had opgesteld. Gingins vervolgde: “je ne peut pas consevoir come set que lon peut randre mon crime si gran puis que la demoiselle ci a consantei come je peut le faire voir par un billiet quelle ma escrit”. Zij had met “plaisir la resolution que jay prise” ervaren. Ze moest nog wel haar moeder troosten. Hij had nog een briefje van haar van dezelfde dag waarop ze Den Haag hadden verlaten, waarin “elle avoue estre venué avec moij de son bon gré et sen nulle contrainte je croi que ses resons diminué unpeu la grandeur de mon pretandu crime”. Hij vond dus nodig te melden dat zijn misdaad eigenlijk meeviel, mede door de medewerking van Marie Anne! Dat betekent dat er óf wel contact óf een relatie tussen hen heeft bestaan vooraf aan de schaking, of dat hij de schaking die zij had ondergaan van gering belang achtte en behorend bij het spel dat hij speelde. Laten we eens uitgaan van een vooropgezet plan. Gingins en Marie Anne hadden buiten weten van haar moeder een relatie aangeknoopt, doch hij zou om welke reden dan ook niet in aanmerking komen voor een huwelijk met haar. De enige uitweg was haar mee te nemen en te hopen op toestemming. Zo zou haar moeder inzien dat het hen ernst was. Hij kon onderweg niet meer doen dan relaties inzetten om de moeder te overtuigen, want die moest volgens het geldende recht in Holland instemming verlenen. Hij moest wel uit handen van justitie blijven om niet in een onterende gevangenis te komen en veroordeeld te worden tot de doodstraf. Wat Marie Anne allemaal verklaarde na afloop had tot doel haar rol en de bescherming van haar maagdelijkheid, haar eer, zo gunstig mogelijk weer te geven. Zij had nooit openlijk kunnen zeggen dat ze bewust en vrijwillig had meegedaan. Dat zou niet alleen haar eigen eer – ze wilde niet als ‘losse vrouw’ te kijk staan –  maar ook die van haar familie, die haar weer onder haar gezag had, verkorten. Ook zijn volgende brieven ondersteunen, niet onlogisch, deze gedachtegang.

Gingins legde zijn belang in handen van de Monsieur en verzocht hem beleefd om hem te helpen. Was getekend “De Cyngins”. In een PS verzocht hij vanwege “La grande necessite me vous ci obliges ayes la bonte de ne pas parler de ses billies”. Het wekt geen verbazing meer, uitgaande van een gefingeerde schaking, dat Gingins zijn toekomstige schoonmoeder met zo veel respect groette in deze brief. Wellicht hoopte hij zo te tonen dat hij een eerzaam mens was en zijn bedoelingen goed waren.

Gingins benaderde ook anderen om zijn zaak bij de weduwe Gilbert te bepleiten, want hij kreeg maar geen antwoord, laat staan een positieve reactie. Een Frederick de Guy meldde dat een neef van Gingins genaamd Vileran bij zijn huis was gekomen met het verzoek naar de weduwe te gaan om haar te verzoeken te consenteren en haar het consent van haar dochter te tonen. De moeder had toen hij bij haar was “wederom” geantwoord dat ze haar dochter eerst onder “haer maght moste” hebben. Daniel Roulas, ook een exempt van de Zwitserse garde, had van zijn broer majoor Roulas briefjes van Marie Anne gekregen. Hij had de briefjes gezien, maar ze waren aan hem besteld door personen die hij niet zei te kennen. De eerste zou uit Leiden komen, de tweede uit Haarlem. Hij had ze vertoond aan ´hare hoogheid´, vermoedelijk de markiezin, die opdracht gaf ze te bezorgen bij de weduwe. De brieven waren onder couvert aan hem gezonden door Gingins. Wat was het resultaat? Zeer matig, want de weduwe reageerde maar één keer in een brief aan Gingins, welk stuk niet in het dossier zit. Marie Anne meldde in haar verklaring na de roof dat ze hoorde, dat er een brief vanuit Den Haag was: “il me disoit que ma mere estoit un diable dechaine.”

Gingins moest ondertussen ook nog eens Marie Anne kalmeren en trachten haar voor zich te winnen. Als relatieve buitenstaander wilde hij instemming verwerven van een familie, een ‘eergroep’, die hem niet via de normale weg zou accepteren. Dat moest dus via haar, en dat moest wel lukken omdat zij in zijn macht verkeerde. Niet alleen haar briefjes moesten dat doel bevorderen, maar ook een huwelijk met haar. Maar Marie Anne wilde dat niet: “Quil faloit se marier par un pretre ie resite touiours”. De ontvoerders dreigden haar te verkrachten als ze niet zou meewerken. Gingins was mogelijk katholiek. De stukken in het procesdossier geven daarover geen informatie. Marie Anne was een dochter van een Franse predikant. Ook de markiezin, de beschermvrouw van Gingins, was protestant. Marie Anne noemde ook dat ze naar een “endroit papiste” werd gebracht. Hoe dan ook, zij bleef volharden in haar weigering. Deze gang van zaken kan vanuit de theorie van gefingeerde roof juist niet goed worden geplaatst.

Eindelijk ondernam de familie actie nadat het Hof van Holland de achtervolging op het eigen grondgebied had voltooid. De moeder deed een beroep op een relatie in Groningen, ene Jacques Olivier. Hij was op 2 februari 1689 vanuit Groningen vertrokken naar Coevorden om aan de commandant aldaar het verzoek van de moeder te laten zien. Die gaf een kapitein en zes soldaten opdracht met hem mee te gaan. Op 4 februari kwamen ze in Neuenhaus aan, waar ze met toestemming van de graaf van Bentheim de daders konden grijpen. Marie Anne verklaarde naderhand voor het Hof “devant le dict Gaingen, et eux tous, qu’elle ne l’avoit jamais veu ni cognu avant son Enlevement bien loing d’avoir jamais consentij, et qu’elle demandat avec instance de s’en retourner aupres de sa Mere.” Deze opmerkingen passen goed in het beeld dat zij, of misschien beter haar familie wilde presenteren. De commandant van Coevorden zond haar naar huis. De volgende dag zou Gingins opgehaald worden, maar vele gewapende mannen en vrouwen beletten dat. Door alle commotie konden de dader en zijn handlangers ontsnappen.

De tenlastelegging, die de procureur-generaal van het Hof van Holland had opgesteld tegen Gingins, begint met het bewijzen dat er sprake is van de ernstige en vreselijk misdaad van schaking, met geweld of corruptie van de jonge vrouw. Daarop staat de doodstraf voor de dader en zijn helpers. Hij haalde de zaak Mortaigne aan om te laten zien hoe krachtig de overheid optrad in dergelijke zaken. Gingins had zich “voorgenomen te rapieren en te ontvoeren” Marie Anne Boulie de Beauregard. Het Hof had, aangezien Gingins voortvluchtig was, hem tot vier keer toe opgeroepen om te verschijnen. Maar Gingins verscheen niet. Dat leidde mede tot zijn veroordeling conform de eis. Hij werd voor eeuwig gebannen uit Holland, West-Friesland, Zeeland en Utrecht; bij terugkeer zou hij met het zwaard worden gestraft, zijn goederen geconfisqueerd[7]. Van Gingins is niets meer vernomen. Een verzoek om zijn helper Morillion te berechten had geen effect, want ook die was weg. Ook het lot van Marie Anne is niet bekend.

[1] Zijn naam wordt gespeld als (de) Gingins of Saingien. Hijzelf schrijft zijn naam als Cyngin. Girard (1781, 286) gebruikt de naam Georges de Gingins, maar ik handhaaf de spelling die we in de bronnen tegenkomen. Met dank aan prof.dr. Willem Frijhoff, die mij de vermelde informatie over Gingins gaf.

[2] WNT: “exempt”: “Lagere cavallerie-officier die is vrijgesteld van den gewonen militairen dienst en tijdens de afwezigheid van hoogere officieren het commando overneemt.”

[3] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nrs. 5360.15 en 5354.14. Er zijn om onbekende redenen twee afzonderlijk genummerde mappen aanwezig.

[4] Amalia Wilhelmina van Brederode (1643-1695), de tweede vrouw van Armand Nompar van Caumont, markgraaf van Montpouillan en gouverneur van Naarden (www.genealogieonline.nl), luitenant-generaal van de ruiterij der Verenigde Nederlanden, zie: Z.a., Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden (1746), Deel 6, 339.

[5] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nrs. 5360.15 en 5354.14.

[6] Op 3 januari 1689 schreef Huygens (1876) 53/54 en 65 in zijn dagboek: “Gilbert, een van onse twee Fransche predicanten, kreegh tijdinghe dat de dochter van sijn stiefmoeder en̅ suster van sijne maistress, door een Switzer van̅ gardes, genaemt ….., zijnde exempt op ‘t Buytenhoff, soo als met de moeder uyt de kerck quam, geenleveert was, daer hij, een onnoselen bloedt wesende, seer over talmde.” Talmen is zeuren. Op 21 januari vervolgde hij: “Gilbert, onse eene Fransche predicant, seyde, de schole de Maria chocqueerden malkanderen op het sujet van het enlevement van Madlle Gilberts dochter, door een Switser gedaen; quam daernaer bij mij daerover talmen.”

[7] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5658 25 oktober 1689.

 

 

Downloads, maximaal ongeveer 20 pdfs per keer:

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5354.14.

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5360.15 (deel 1).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5360.15 (deel 2).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5360.15 (deel 3).

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5658 25 oktober 1689.