G., H.D., De gekuypte vrijster, 1663
Vader Rymont en stiefmoeder Antonia bespreken een brief die hun 18-jarige dochter Leonore heeft gekregen van ene Lodewijk, die kennelijk om haar hand dingt. En dat vindt de vader wel goed. Volgens de stiefmoeder is hij “befaemt voor Rijck”. Maar Leonore wil hem niet en daarom wil Antonia niet dat zij met hem huwt. Hij handelt als een dief; “men dwingt geen maeght ten huwelijck, Uw dochters wil, voor d’uw moet voorgaen”. Daar is Rymont het niet mee eens, zijn wil gaat voor de hare, ze is te jong om te zien wat zichtbaar is. Antonia: “Gy zult uw eygen Eer onteeren”. Je kunt je dochter niet opsluiten en “door uw streng gewelt” zal ze zich kwellen. Antonia zegt dat het Henrick is die Leonoor behaagt. Antonia: laat haar toch, straks gaan er lasterpraatjes rond en krijg ik als stiefmoeder de schuld dat ik je oprui. Rymont concludeert dat Leonoor Antonia naar hem heeft gestuurd om voor haar te pleiten. Antonia herhaalt dat hij haar gang moet laten gaan, straks wordt Leonoor door iedereen nagewezen, in de kerk en bij het avondmaal. En als ze dan door haar vader te gehoorzamen ongelukkig wordt en voortijdig zal sterven, wie zal dan erven? Antonia stelt dan tegenover Rymont: “in schande blijft gy dus ontzint, wie trouwt oyt die hy niet en mint?” Rymont weigert alsnog een huwelijk, hij zegt dat hij te gebieden heeft, niet Leonoor.
Dan volgt een scene met boekverkopersknecht Henrick, die tegen zichzelf zegt hoe hij Leonoor bemint. Ze is zijn zielsvriendin. Dan komt Katrijn, het dienstmeisje van Leonoor, die van hem een brief voor Leonoor krijgt om aan haar te overhandigen. Hij vraagt hoe het met haar gaat. Ze bespreken de droefheid van Leonoor en de strengheid van Rymont. Dan betrapt Rymont hen en eist de brief op. Katrijn gaat naar Leonoor om de droevige situatie te bespreken. Leonoor vraagt naar de brief, maar volgens Katrijn hoeft ze zich geen zorgen te maken dat haar vader de inhoud zal weten want de tekst is met limoen geschreven. Leonoor klaagt verder: “Men boeyt my strickter dan de Slaven.” Ze wil weg. Maar ze is bang dat het haar vaders haat te weeg brengt en dat ze betrapt wordt. Ze verzucht dat ze niet met Henrick zal kunnen omgaan. Katrijn vindt dat ze te bezorgd is, maar Leonoor stelt: “Men zorghde noyt te veel voor d’eer, men kan eer Gout, dan eer bekomen”. Katrijn vindt dat maar oude wijvendromen en vraagt haar “schept gy behagen in ’t gewelt”? Leonoor houdt vast aan haar standpunt “Niet ongehoorsaem zijn is een deught”. De twee zullen later nog eens alles overwegen, want nu komt Rymont binnen.
Haar vader wil R wil dat Leonoor hem niet weerstreeft. Maar zij wil niet iemand, verwijzend naar Lodewijk, beminnen die men haat. Ze smeekt hem om haar niet te dwingen, dan sterft ze voortijdig. Een gedwongen huwelijk geeft geen geluk. Rymont verklaart haar weerspannigheid uit haar verstrikt zijn “in minne stricken”. Lodewijk heeft land, waarop Leonoor zegt: maar weinig verstand. Haar vader meent dat “wie goet heeft wert van elck geacht”. Het belangrijkste op aarde is dat ouders gehoorzaamd worden. Ze vraagt naar de brief van Henrick, maar die krijgt ze niet. Rymont vertrekt, Leonoor bedroefd achterlatend. Ze denkt dat haar vader schuld bij Lodewijk heeft. En dan komt Katrijn met een idee. Leonoor wil eigenlijk niet luisteren: “Nu pijnt mijn ziel aen alle kant, nu schroom ick Vaders haet, dan schant.” Katrijn stelt voor om haar te laten kuipen in een wijnvat en laten weghalen door de wijnverkopers. “Dit middel is ’t waer door gy sluypt ten huyze uyt van die u belagen”. Leonoor durft niet, want dan kan ze haar vader nooit meer onder ogen komen. Katrijn wordt een neetje moedeloos, want Leonoor zwicht aldoor maar voor hem, en niet voor haar eigen wens. Kies nu van het kwaadste kwaad het beste. Leonoor aarzelt, ze vreest dat iedereen over de daad zal spreken: “Dit doen men zal van ’t Oost, tot ’t Westen Uytkrayen tot in and’re Steen”. Ze stemt in. Als deze “aenslagh” lukt, zal haar vader haar niet meer plagen. “Men moet het lijf om vryheydt wagen”. De twee kuipers komen. Leonoor voelt het zich plaatsen in het vat en wegdragen zo aan: “Gy zult als ick het zegh my onteeren”. Een van de wijnkopers zegt dan: “Onteeren, zoo slaet my de moort,” het is geen ontering. Leonoor kruipt in het vat en verdwijnt.
Het stuk eindigt met het roepen om de buren door Katrijn, want Leonoor is weg. Rymont vraagt haar, waar is ze heen gevlucht? Katrien: “Wilt gy het weeten vraeght ’t gerucht. Die zal ’t u naecktelijck verklaren”. Rymont belooft haar 200 kronen en Katrijn vertelt dan van het vat. Ze besluit met de wijsheid: “Wie al te strengh dwinght wert bedrogen”.
Net als Stijve Piet past dit verhaal in de schakingsfiguratie De Weigering. Daarbij is er ook nog een ander, die de voorkeur heeft van har vader. Alweer botst de eer van de vader met die van zijn dochter. Waar hij geld en rijkdom als eerverhogend beschouwt voor een huwelijk, wil Leonoor, zij het met tegenzin, kiezen voor de liefde. Ze vreest haar vaders toorn maar ook de roddels en de praatjes van de buurt, dus de schande die het vertrek zal opleveren. Net als bij Stijve Piet is er een derde persoon, dienstmeid Katrijn, die haar helpt te beslissen voor Henrick. Zij zwicht voor het argument dat ze haar vrijheid weer terugkrijgt, wat kennelijk opweegt tegen het eerverlies. Deze klucht is uit 1663, een jaar voordat Eleonora van der Meyden op eenzelfde manier, in een vat, aan het toezicht van haar vader wist te ontsnappen en met Nicolaes van Vlooswijck ervandoor ging. Kende het paar deze klucht?