Hester Dijckmans en Antoni Manrique

Geplaatst

Vorm:       Overrompeling
Jaar:          1646
Gewest:    Holland
Plaats:       Den Haag

 

“Gecommoveert”

De zaak van Hester Dijckmans uit 1646 is bijzonder. Niet de ouders van de dochter werden overrompeld door een schaking, maar die van de jongeman[1]. In deze casus was hij de sociaal gezien superieure partij en zij de inferieure. Van zijn familie horen we pas toen het paar werd achterhaald. De Delftse Antoni Manrique of Manrique (1628-1658), heer van Maasdam, kleinzoon van een Spaanse officier uit Burgos en zoon van een Vlaamse Spanjaard die naar het noorden was gekomen[2], was verliefd op Hester. Het dossier suggereert geen ander motief. Zijn familie wist niets van escapades, althans er zijn geen aanwijzingen dat zij in een vroeg stadium ingreep. Antoni had de vader van Hester, notaris Gerrit Dijckmans uit Den Haag, meegedeeld dat hij aan Hester “out ontrent de sestien Jaren soo verre was versproocken dat sij den andren van meijninge waren te trouwen” en vroeg hem toe te stemmen in dit huwelijk. Gerrit had “hier van noijt te vooren gehoort” en het kwam hem zeer vreemd voor, dus weigerde hij. Hij verzocht Manrique hem hierover niet meer aan te spreken.

Maar toen uitten de jongelui eerst vriendelijke woorden en later dreigementen dat ze, wanneer zij geen consent zouden krijgen, een huwelijk wel zonder die toestemming zouden effectueren. Daardoor werd Gerrit “gecommoveert” om toch in te stemmen. Hierop volgde dat Manrique met zijn dochter weg wilde gaan waarop Dijckmans wilde weten op welke voorwaarden dat kon gebeuren. Manrique zei een akte te willen tekenen. Die schreef Dijckmans uit en Antoni kopieerde die. Die akte van 26 april 1646 luidde dat Antoni Manrique, aan Gerrit en Anna Dijckmans, ouders van Hester Dijckmans verzocht hem “de eere te doen” om Hester als zijn echte huisvrouw te geven. Hij beloofde haar “nu nochte nummermeer te verlaeten voor dat de doot ons sal scheiden, ende vroomelijck met haer te leven als een eerelijck Man is schuldigh te doen”. Omdat hij nog minderjarig was en onder voogden stond en meende dat Gerrit Dijckmans “daer geen questie meede soude hebben”, hoopte hij dat zijn verzoek niet zou worden afgeslagen. Zou hij sterven zonder wettelijke kinderen, dan ontving Hester al zijn goederen. Hij stelde opnieuw dat dit zijn vrije wil was en dat hij met haar wilde leven als een eerlijk man schuldig was te doen. Hiermee gaf hij aan dat hij niet gedwongen was door Hesters dreigingen of verlokkingen. Uit niets blijkt dat er sprake was van een amour fou, maar van een overwogen besluit om haar te huwen.

Tijdens een ander verhoor verklaarde Gerrit dat zijn dochter Margaretha, oud 28 jaar en Hester, nu 20 jaar, op 26 april 1646 aan hem en zijn vrouw hebben gevraagd om “eens” naar Velsen te mogen gaan, waar hun broer het ambt van schout vervulde, om die te helpen verhuizen. Dat mocht en diezelfde avond vertrokken de twee. De volgende ochtend “wt het geruchte, het welcke t zijnen huijse gestroijt werde”, begreep hij dat naast zijn dochters ook Manrique “op de been” was, dus met hen was weggegaan.

 

Trouwakte

Gerrit Dijckmans liet op 26 april 1646, de dag waarop zijn twee dochters met Antoni Manrique vertrokken bleken, een akte in Den Haag passeren dat hij en zijn vrouw instemden met het huwelijk van Antoni met hun dochter Hester. Maar blijkbaar werd het hem toen duidelijk dat er iets niet in de haak was. Hij ging het drietal achterna via Leiden naar Haarlem en trof het daar. Hij vroeg aan zijn jongste dochter of zij door Manrique was beslapen, wat zij ontkende. Hij kon zijn dochter niet van Manrique doen scheiden om met hem naar Den Haag terug te reizen. Ook de jongeman was daar tegen, want hij had haar een trouwbelofte gegeven. Toen reed Gerrit met hen naar Overveen waar zijn broer schout was. Op 27 april werd de trouwakte voor schout en schepenen van Overveen gepasseerd. Manrique bevestigde opnieuw zijn beloftes en stelde dat het zijn “meininge ende goede wille is ende daer bij sal presteren, t’sij met wille van mijn vrienden ofte niet”, dat hij Hester als zijn erfgenaam aanwees en tot boelhoudster en voogdes benoemde. Ondanks zijn minderjarigheid maakt hij afspraken en zegt hij zaken toe, waarvoor hij toestemming van zijn ouders nodig heeft. Zijn mening en goede wil betekenen dat hij overtuigd is van zijn eerbaarheid en zijn persoonlijke eer hem sterkt in die overtuiging.

De volgende dag keerde Gerrit weer naar Den Haag terug, de jongelui in Overveen achterlatend. Die vertrokken naar Kleef. Kennelijk vreesde Antoni toch acties van zijn familie en zocht daar tijdelijk zijn heil totdat die zijn keuze voor Hester zou accepteren. We weten niets van een directe reactie van zijn familie, misschien wist die nog van niets, daarom merken we niets van het schakingsvertoog. Dijckmans had beter kunnen weten en de familie van Manrique kunnen benaderen. De bezorgdheid om de eer van zijn dochter, van hem en zijn familie, de voornaamheid van Antoni en de akten zullen voor hem belangrijker geweest zijn. Pas toen hij werd aangehouden op bevel van de procureur-generaal van het Hof van Holland, moet hij zich gerealiseerd hebben dat zijn handelwijze strafbaar was. Manrique en zijn dochter misleidden hem niet, ze waren open en dus eerzaam over hun bedoelingen.

Manriques moeder Theodora van der Cijse, weduwe van Anton Manrique, heer van Maasdam, slaagde er in haar zoon te achterhalen. In het dossier bij het Hof van Holland kwamen zij of haar man niet voor. Op 28 april 1646[3] horen we van de familie van Manrique, als de magistraat van Arnhem, waar Antoni en Hester kennelijk waren aangekomen op weg naar Kleef, besluit de zeventienjarige jongeman naar huis terug te sturen[4].

Gerrit Dijckmans was na zijn terugkeer in Den Haag in diezelfde tijd gevangengezet in de Voorpoorte van het Hof van Holland in Den Haag. Van daar schreef hij een verzoek aan stadhouder Frederik Hendrik, want de situatie drukte zwaar op hem en zijn dochter. Dat is merkwaardig, want de stadhouder had geen bevoegdheden tot het verlichten van straffen, dat was voorbehouden aan de Staten van Holland. Misschien hoopte Gerrit dat de reputatie van Frederik Hendrik hem zou helpen bij zijn rehabilitatie. Hij schreef dat de hoogheid tot het oordeel zou komen dat dit geen misdaad was die deze lange detentie vroeg “tot schande ende schade van sijn familie ende hij oock in alle gevalle daer jegens is pardonnabel te meer ende insonderheijt alsoo hij daer van geen autheur en is geweest nochte aenleijdinge en heeft gegeven”. Deze opmerkingen laten zien dat hij zich beriep op het eervertoog: hij had eerzaam gehandeld uit bescherming van zijn familie. Wist hij niet dat notarissen strafbaar waren aan medewerking, zoals bepaald in art. 13 van de Politieke Ordonnantie?[5] Hij had aktes laten passeren “ten eijnde zijn voorseide dochter onteert sijnde niet verlaten maer bij de voorseide Manriquen geert ende getrout zoude werden.” Daarom vroeg hij uit speciale gratie gepardonneerd te worden en daarvan brieven van pardon te mogen ontvangen. Hij had alles gedaan met als enige doel “als om dat sijn dochter onteert sijnde daer naer niet en soude werden verlaeten”. Gerrit wilde eerherstel. Alleen Manrique is de veroorzaker van alle “ongelegentheden”. Nu werd hij “tot sijne geheele ruine in detentie gehouden”. Hij had alles naar waarheid verteld, wat Manrique ongetwijfeld zou bevestigen. Daarom wilde hij vrijgelaten worden.

De schout van Overveen, Gerrits broer Jan Jacobsz Dijckmans, werd door het Hof verhoord op 6 mei 1646. Die vertelde dat Hester en Margaretha Dijckmans met Manrique tegen acht uur op 27 april bij zijn huis waren gekomen. Nog diezelfde avond was de bovengemelde akte opgesteld, op verzoek van de betrokkenen. Ook had hij op verzoek de namen van Hester en Manrique aangetekend in het trouwboek van Overveen en op zondag 29 april de eerste proclamatie gedaan. Waar ze nu waren wist hij niet, hij had uit de gesprekken opgemaakt dat ze naar “een neutrale plaetse wilde vertrecken.”

Gerrit Dijckmans werd door het Hof van Holland op 18 mei 1646 veroordeeld om op zijn knieën God en justitie vergiffenis te vragen[6]. Wat hij gedaan had, had “soo quade, schadelijcke ende schandelijcke consequentie die in een land van Justitie en goede politie niet en connen geleden werden”. Het Hof verbande hem ook voor een periode van vijf jaar uit Holland, Zeeland, West-Friesland en Utrecht. Het huwelijk en het testament werden nietig verklaard. Waarvoor Gerrit nu precies werd veroordeeld, is niet duidelijk vermeld. Maar als meewerkende ouder was hij medeplichtig en het opstellen en laten passeren van aktes in zijn functie als notaris maakten de zaak extra ernstig en passend in het schakingsvertoog. Het was een zeldzame zaak, want ik heb geen andere veroordelingen om deze redenen van een familie van de sociaal lager gesitueerde partij aangetroffen. Zoals gezegd was deze casus ook om een andere reden bijzonder: de figuratie van De Overrompeling geldt dus eveneens voor een jongere man van hogere stand die met een dochter van lagere komaf wegging.

Antoni Jacob Manrique huwde in 1647 met Catharina Pandelaerts. Over het verdere leven van Hester Dijckmans is niets bekend.

 

[1] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5239.19.

[2] Stamboomzoeker.nl, lemma Manrique; zie ook De Nederlandsche Leeuw 91-3 (1974) 83.

[3] Dit is de tijdrekening volgens oude stijl, de Gregoriaanse. Pas in 1700 ging Gelderland over naar de Juliaanse kalender. Holland ging over in 1583. De datum 28 april 1646 is dus voor Hollandse begrippen 10 mei 1646. In De Nederlandsche Leeuw (1974) 82-83 spreekt van 28 november 1646. De geciteerde bron hiervoor, Nijhoff, P., Inventaris van het oud archief der gemeente Arnhem (Arnhem 1860) 449, noemt 28 april 1646.

[4] Nijhoff, 449.

[5] Artikel 17 van het Eeuwig Edict van 1540: ‘Verbieden oock alle Notarissen te ontfangen eenige contract voor ‘t Houwelijck, oft andere ghelofte om te komen tot sulcke huwelijcken, opte preyne van privatie van heuren staten, ende boven dese arbitralicken ghecorrigeert te worden.’ ‘Sulcke huwelijken’ verwijst naar huwelijken die zonder consent van ouders van minderjarigen werden gesloten.

[6] NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr. 5655, 18 mei 1646.

 

Downloads:

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland inv.nr. 5239.19.

NL-HaNA Toegang 3.03.01.01 Hof van Holland, inv.nr 5655, 18 mei 1646.