Josina Petronella Alberda en Albert Sichterman

Geplaatst

Vorm:       Onbekend
Jaar:          1742
Gewest:    Groningen
Plaats:       Groningen

 

Albert Sichterman was de zoon van een schatrijke koopman. In Groningen was die koopman bekend om het rondrijden in zijn koets, voorzien van negerlakeien, vanwaar uit hij geld op straat wierp voor de armen. Zijn zoon had een dochter van een edelman, Mello van Rensuma, weten te schaken. Met heel veel moeite wisten zijn voogden, Sichterman was in Ceylon toen de daad plaats vond, haar vader tot toestemming te bewegen. Sichterman gaf schriftelijk opdracht om het meisje voor 4.000 gld aan juwelen te schenken. Sichterman schreef in een brief[1] eind 1743 over zijn ontsteltenis, dat zijn oudste zoon in het begin van dat jaar een “onbesonnen entreprise” had gedaan. Jan Albert Sichterman was op het moment van schrijven als koopman werkzaam op Ceylon en had daar en elders een fortuin vergaard; in zijn tijd was hij een van de rijkste, zo niet de rijkste man in Groningen, bekend van het Sichtermanhuis aan de Ossenmarkt aldaar. Gezien de afstanden duurde het maanden voordat brieven de geadresseerden overzee bereikten. Een vertrouweling had hem geschreven over de zaak, die hem zeer verbaasde, hoewel hij wel weet, dat de “drift der liefde de menschen en voornamentlijk jongelingen van mijn Soons jaaren, seer verre kan brengen” en door niets is in te tomen. Hij had nooit gedacht dat zijn zoon zijn plichten zo had kunnen overtreden. Het was een “stoute en gevaarlijke onderneeming…met een heer van die geboorte en rang, als den heere van Rensema is in de persoon van desselfs dogter op so een sensibele wijse te beleedigen” en de schrijver, voogd van de jongeman “tegens sijn gedaane beloften in een groot embarras te brengen door het ontvoeren van een jonge juffrouw die hij door betaamelijker wegen had behooren te soeken”. Hij constateert dat zijn zoon verblind was door zijn driften en alleen maar gezocht heeft koste wat het koste de juffrouw te bezitten, zonder zich te bekommeren om de gevolgen, die zeer ernstig zouden zijn geweest. De briefschrijver had gelukkig de zaak op een zeer gunstige wijze weten af te handelen. De vader is wel een beetje trots, hij zegt: “en hij dus gekomen is in de besitting van een vrouw, die hij ten aansien van haar omstandigheden niet gemakkelijk soude hebben verkreegen, nademaal de juffrouw door de voornaamsten van de provintie wierd aangesogt.” Zijn zoon had hem dit gegeven ook al bericht. Sichterman meldt dat hij veel redenen heeft om misnoegd te zijn “over sijn onbehoorlijke conduite, en het gevaar, waarin hij sig gebragt heeft”, “sijn dwase daad”, waar de heer van Rensema overheen is gestapt en toestemming voor het huwelijk had gegeven en op een betamelijke wijze de voorwaarden had geregeld. Sichterman ging alvast akkoord hiermee en ter onderstand van de jongelieden gaf hij opdracht om 4000 gld te geven om juwelen voor de jonge vrouw te kopen. Hij hoopte dat het misnoegen van de vrienden tot bedaren zal zijn gekomen.

[1] Brief door Jan Albert Sichterman aan A. Conring en J. Quintus, dd 25 december 1743, aanwezig bij de Jan Menze van Diepen Stichting te Slochteren, signatuur JMD-T-516

 

Download:

Brief door Jan Albert Sichterman aan A. Conring en J. Quintus, dd 25 december 1743, aanwezig bij de Jan Menze van Diepen Stichting te Slochteren, signatuur JMD-T-516.